Dit verhaal is volledig gebaseerd op drie prachtige cd’s van Amanda Strydom:
Briewe Uit Die Suide, Kerse Teen Die Donker en Stroomop.
.
Het is allang dag als ik wakker word in een vreemd bed. Verbaasd kijk ik rond, maar dan weet ik het weer. Dit is de kamer in het hotel-restaurant van oom Bobby waar ik de komende twee maanden zal verblijven. Gisteravond was het al bijna middernacht toen ik eindelijk arriveerde na een lange dag rijden van de campus naar hier. Oom Bobby was opgebleven en begroette mij allerhartelijkst. Al is het een broer van mijn vader, die twee lijken totaal niet op elkaar. Mijn vader is een lange, pezige man en vaak een beetje norsig, zijn broer is een kleine, rondborstige kerel, die de hele dag de joviale kastelein uithangt. We hebben wel een paar uur zitten bijpraten. Er was veel verloren tijd in te halen. De laatste keer dat ik hier kwam, was ik nog een kind. Nu ben ik in het laatste jaar van mijn studie antropologie, maar het wil niet erg vlotten. Ze zeggen dat het erbij hoort en dat iedereen ergens in zijn studie een dip ervaart, maar ik heb momenteel het gevoel dat ik op alle fronten vastloop en daarom vluchtte ik voor een lange, lange zomer “lekker wat geld verdienen” naar oom Bobby.
Ik draai me nog eens om. Maandag hoef ik pas te beginnen, dus heb ik heerlijk nog een paar dagen vrij om bij te komen en even vakantie te vieren. Het is al half twaalf als ik door een rommelende maag mijn bed uitgestuurd wordt. Op de gang is het rustig. De meeste hotelgasten zijn waarschijnlijk vroeg opgestaan. Na een uitgebreide douche, schiet ik in mijn zomerse jurk en loop de trap af. In het restaurant is al een flink aantal tafels bezet en er klinkt het vertrouwde geroezemoes van pratende en etende mensen. De heerlijkste geuren van soep en gebakken eieren uit de keuken doen mij watertanden en ik zoek snel een plaatsje bij het raam. Oom Bobby groet me in het voorbijgaan. Hij loopt te sjouwen met een arm vol borden met goedgevulde pasteitjes en ziet bleek van vermoeidheid. Mijn oom helpt zelf altijd mee in de bediening en zal vanmorgen in alle vroegte gewoon zijn opgestaan. Het is bijna twaalf uur en spitsuur voor de lunch. Ik schaam me dat ik hem gisteravond zolang heb wakker gehouden. Er zou in de komende weken nog genoeg tijd zijn geweest om samen bij te praten. Toch ben ik blij dat ik mijn hart bij hem heb kunnen luchten over mijn studievertraging, relatieproblemen en niet te vergeten een vader die onafgebroken aan mijn kop zeurt over wat m’n toekomstplannen zijn.
Dan zie ik mijn neef Roberto. Lang en slank en met een prachtige bos zwart haar. Wat is Bobby’s zoon een stuk geworden! Zeker als hij mij ontdekt en er een brede lach op zijn gezicht verschijnt. Hij komt met grote passen op mij af om me te begroeten. Ik sta op en steek mijn handen uit om hem te omarmen. Maar nog voor hij bij mij is, ziet Roberto over mijn schouder blijkbaar iets belangrijks bij de voordeur en met een handgebaar maakt hij me duidelijk dat ik even moet wachten. Een beetje overrompeld blijf ik staan en volg hem met mijn ogen naar de deur. Het volgende moment zie ik haar, madame Julie en het is alsof de tijd stilstaat. Ik kan haast niet geloven dat madame Julie hier nog iedere dag komt! Wordt in de vele lange jaren dat ik hier niet was in dit restaurant nog altijd dag aan dag hetzelfde ritueel voltrokken?
Als aan de grond genageld sta ik naast mijn stoel en zie hoe Roberto de oude dame naar haar tafel begeleidt. Altijd dezelfde tafel dertien, daar in het hoekje. Wanneer ze mij passeren zie ik hoe de jaren madame Julie hebben getekend. Vroeger was zij een oogverblindende schoonheid met lange blonde haren en blozende wangen. Ze is nog altijd mooi, maar nu met zilveren strepen door haar gevlochten haren en ze is wat gekrompen, al probeert ze statig rechtop te lopen aan de arm van Roberto. Hij knipoogt naar mij in het voorbijgaan. Madame Julie ziet mij niet eens staan. Ze heeft weinig oog voor haar omgeving. Niet dat ze mij nog zou herkennen, het was verboden om de deftige dame van tafel dertien aan te spreken. Alleen Roberto mocht haar bedienen en dat is blijkbaar nog steeds zo.
Roberto neemt haar jas en schuift haar stoel aan. Zelfs de plek aan tafel is niet veranderd, ze zit nog altijd met haar rug naar de mensen toe. Als een volleerde kelner maakt mijn neef een diepe buiging om haar te begroeten, hangt de dunne zomerjas op en verschijnt onmiddellijk weer aan haar zijde met twee glazen wijn. Eén voor haar en één voor de lege stoel tegen over haar. Dan pas heeft Roberto tijd voor mij. Zijn rechte tanden lachen blinkend wit wanneer hij op me afstapt om mij eindelijk te begroeten. “Dat is toch ook ongelooflijk”, wil ik mijn zin beginnen met een hoofdknik in de richting van tafel dertien, maar Roberto’s gezicht betrekt en ik herinner me opeens weer dat het ook verboden was om over madame Julie of een van de andere gasten te roddelen. Ieder mens heeft recht op zijn geheimen, placht oom Bobby altijd te zeggen. Dus ik slik de rest van mijn zin in en begroet mijn neef. We zoenen en lachen omdat we allebei zoveel ouder geworden zijn. Veel tijd om te praten heeft hij niet, er moet gewerkt worden. Wel serveert hij mij een heerlijke lunch van carpaccio met pijnboompitten, watermeloen en gezellige kwinkslagen.
Die middag maak ik een wandeling naar het strand. De volgende dag neem ik de auto voor een tocht door de bergen. Het is heerlijk weer en ik geniet volop. Wat is de omgeving hier toch prachtig. Voor even vergeet ik mijn studie, de ruzies met mijn vader en mijn twijfels over Ralph. We zijn nu al twee jaar samen en met hem maak ik eigenlijk nooit ruzie. Toch weet ik niet of hij echt de ware is. Hij is altijd uitzonderlijk lief voor mij, maar het leven is af en toe ook wel saai met hem en ik verlang naar avontuur. Het is fijn om een fiks aantal weken wat afstand te hebben en ver van huis mijn gedachten op een rijtje te kunnen zetten.
Op maandagochtend moet ik meteen flink de handen uit de mouwen steken. Er zijn veel gasten in het hotel en net nu ligt Roberto ziek op bed. We zullen allemaal een extra tandje moeten bijzetten. Oom Bobby is in alle staten. Hij maakt zich zorgen over zijn zoon, want Roberto is eigenlijk nooit ziek. Veel tijd om hem te verplegen is er niet. De gasten gaan voor en hij moet mij ook nog een beetje inwerken. Ik heb hier vroeger als kind vaak gelogeerd, maar nog nooit geholpen in de bediening. Zo goed als ik kan probeer ik op te letten, zodat oom Bobby mij niets voor een tweede keer hoeft uit te leggen. Het is wel leuk werk: koffie en thee serveren, warme broodjes uit de oven halen, zorgen dat het broodbeleg aangevuld blijft, dat soort dingen.
Na het ontbijt gaan we samen boven bij Roberto kijken. Hij ligt op bed en is er beroerd aan toe: spugen en diarree. Zijn gezicht ziet zo wit als een zomerwolk. Oom Bobby regelt een dokter. Ik breng wat slappe thee naar boven. Wanneer ik weer beneden kom, roept oom Bobby mij terzijde. “Het gaat je goed af om de klanten te bedienen,” zegt hij. “Straks komt madame Julie lunchen en ik denk dat jij vandaag Roberto’s taak maar moet overnemen”. Zijn woorden dringen slechts langzaam tot me door. Oom Bobby moet mij wel zeer waarderen dat hij me meteen zo’n belangrijke taak toevertrouwt. Al jaren mag alleen Roberto zich met deze speciale gast bemoeien, maar Roberto is ziek. “Altijd hoffelijk blijven en haar met respect behandelen”, voegt mijn oom me nog toe. Dan moet hij zich met de lunch bezighouden. Nog even blijf ik staan nagenieten van de bijzondere eer die mij op deze eerste werkdag ten deel is gevallen.
Volgens de klok is het half twaalf. Ik kan nog net bij Roberto langs voordat madame Julie zich om klokslag twaalf uur meldt. Snel schiet ik de trap op naar zijn kamer. “Roberto, ik mag madame Julie bedienen.” Zijn bleke gezicht knikt en er verschijnt zelfs een vage glimlach rond zijn mondhoeken. “Vertel me, wat is haar verhaal?” Roberto’s hand maakt een wegwuivend gebaar. “Je moet haar alleen van de deur naar haar tafel begeleiden en dan twee wijntjes uitserveren. Meer hoef je niet te weten.” Ongeduldig ga ik naast hem op het bed zitten. Er staan bloemen op de lakens als bij een meisje. Dat verbaast me, want mijn neef is normaalgesproken best een macho, al is daarvan niet veel over nu hij slap als een vaatdoek tussen de lakens ligt. “Voor wie is dat andere glas dan”, dring ik aan. “Voor haar geliefde”, mompelt hij onwillig. Ik knik. “En waar is die geliefde nu?”, probeer ik opnieuw. “Die is dood.”
Roberto haalt moeilijk adem. “Nu moet je niet meer vragen”. Maar zo makkelijk laat ik mij niet afschepen. Daarvoor ben ik te nieuwsgierig. “Hoelang komt ze hier al?” Mijn neef denkt even na. “Dat zal toch algauw twintig jaar zijn,” oppert hij. Twintig jaar, dat is bijna mijn hele leven! Zo ziek als hij is, rekent Roberto het toch voor mij na: “Ik zal een jaar of vijftien geweest zijn toen ik haar voor het eerst mocht bedienen. Gelukkig accepteerde madame Julie mij als kelner, want dat ontlastte mijn vader, die het juist meestal heel druk heeft tijdens lunchtijd. Dat is nu bijna vijftien jaar geleden. Ja, want volgend jaar word ik dertig.” Het praten kost de zieke duidelijk moeite. Ik sta zwijgend naast zijn bed.
“Nu moet je gaan. Madame Julie komt altijd om klokslag twaalf uur aan. Dan moet jij klaar staan. En denk erom: …”. Roberto haalt adem om iets te zeggen. “Jaja, ik weet het: altijd hoffelijk blijven en de klant met respect behandelen”, wuif ik naar hem vanuit de deuropening en haast me de trap af naar beneden.
De laatste vijf minuten duren eindeloos. Ik vind het super spannend, terwijl ik niet veel meer hoef te doen dan een oude dame naar haar tafel begeleiden en wat wijn serveren. Zou ze mij accepteren? Ze zal wel moeten. Roberto is ziek, dus ze heeft geen keus. Maar ja, ik begrijp heel goed dat deze vrouw zich blijkbaar vasthoudt aan een vaste routine en dan is iedere verandering waarschijnlijk teveel. Oom Bobby ziet mijn gespannenheid en geeft me een vette knipoog. Daarvan schiet ik in de lach. Geen zorgen, het is vakantie!
Precies om twaalf uur stopt er een auto voor het hotel-restaurant. De chauffeur helpt de oude dame om uit te stappen en begeleidt haar naar de voordeur. Ik trek de zware deur open en tover mijn liefste glimlach op m’n gezicht. “U zult het vandaag met mij moeten stellen. Roberto ligt helaas ziek op bed. Hij stuurt u zijn hartelijke groeten.” Vol verwarring kijken de ogen van madame Julie mij aan. Even weet zij niet goed wat ze moet doen, maar dan herstelt ze zich. Dapper steekt ze haar bevallige hand door mijn uitgestoken arm en zo begeleid ik haar naar tafel dertien. We lopen langzaam, stapje voor stapje. Waardig schrijdt zij naast mij voort. Haar botten voelen broos aan mijn zijde. Om haar heen hangt een aangenaam parfum. Niet overdadig, maar zachtgeurend, naar lavendel. Voorzichtig schuif ik haar stoel aan. Dat ging soepeltjes. Alleen vergeet ik de hoffelijke buiging in mijn haast om snel de wijn te gaan halen. Het geeft niet. Onmiddellijk ben ik bij haar terug en zet een glas fonkelende wijn voor haar op tafel. En dan een tweede glas, evengoed gevuld, voor de lege stoel tegenover haar. Dit keer denk ik eraan om madame Julie te begroeten, maar de oude dame staart in het niets over tafel en lijkt al ver weg. Ik onderdruk de neiging om te blijven kijken. Wat gaat er in dat hoofd om? Wie ziet zij daar toch voor zich aan de andere kant van de tafel? Terwijl ik oom Bobby help om de andere gasten te bedienen, loer ik steeds even naar tafel dertien. Veel meer dan vroeger toen ik een kind was ben ik geïntrigeerd door deze vrouw.
Om twee uur rijdt de auto voor en help ik madame Julie om op te staan en de vijftig passen van de tafel naar de deur te maken. Ze knikt mij toe ten afscheid. Al die tijd heeft ze geen woord gezegd. Niet tegen mij althans. Maar blijkbaar voerde ze wel hele gesprekken in haar hoofd met haar overleden man. Wat zou ze hem al die twintig jaren te vertellen hebben? Heeft ze na al die tijd nog steeds gespreksstof?
’s Middags tussen de lunch en het diner heb ik een paar uur vrij. In mijn eentje loop ik naar het strand en neem een verfrissende duik in zee. De golven zijn al heerlijk lauw. Ondertussen malen mijn hersenen verder over madame Julie. Zij moet wel een bijzondere lover hebben gehad, dat zij nog altijd zo sterk aan hem hangt. Ik betwijfel of ik dat ook bij Ralph zou hebben als hij nu dood zou zijn. Ik betwijfel ook of het gezond is, zo’n hang naar het verleden. Hoewel, dit hele verhaal trekt me juist zo aan omdat het wel een diepe liefde moet zijn geweest. Nu ken ik Ralph natuurlijk pas twee jaar en madame Julie heeft waarschijnlijk een lang huwelijk achter de rug. Hoe zouden ze elkaar hebben leren kennen? Het was vast een ongelooflijk mooie man!
Die hele middag houden de vragen mij gevangen. Iets heeft mijn nieuwsgierigheid gewekt en dat laat me niet meer los. Pas ’s avonds na het diner realiseer ik me dat ik het een paar uur zo druk heb gehad met uitserveren, dat ik er niet meer aan gedacht heb. Afgepeigerd kruip ik direct na de maaltijd in bed en val als een blok in slaap.
De volgende dag is Roberto nog ziek. Hij voelt zich zo beroerd dat het er niet naar uitziet dat hij snel zal opknappen. Gelukkig vind ik het prima om hard te werken. De hele ochtend doet iedereen zijn best om het ontbijt zo gesmeerd mogelijk te laten verlopen. Oom Bobby is zeer tevreden en deelt complimentjes uit bij de vleet. Zowel ik als de andere bedienden krijgen er vleugels van. We gaan nog harder lopen en de stemming is opperbest. Rond koffietijd, wanneer de ontbijtspullen zijn afgeruimd, zitten we gezellig bij elkaar aan een tafeltje en deelt oom Bobby taart uit. We strekken onze benen en lachen om grappen die daarna niet meer zijn na te vertellen. Dat hoeft ook niet, want als ik na de lunch nog even bij Roberto ga kijken, ligt hij in een diepe slaap. Teleurgesteld loop ik weer naar beneden. Ik had zo graag nog wat informatie over madame Julie willen lospeuteren.
Aan de bar wacht ik op haar komst. De auto rijdt voor en de chauffeur begeleidt haar naar de deur van het hotel-restaurant. Dit keer hoef ik niets te zeggen. Ik krijg een hoofdknik en een arm. Samen lopen we naar tafel dertien, met op de achtergrond heel vaag de geur van lavendel. Nadat ik haar stoel heb aangeschoven vergeet ik vandaag niet te buigen alvorens ik de wijn ga halen. Met een dienblad met daarop twee volle glazen kom ik terug. Zet er een voor madame Julie neer en terwijl ik het tweede glas voor de lege stoel plaats, houd ik het niet langer uit en hoor mezelf vragen: “Heeft u misschien ook een foto van hem, dan weet ik aan wie ik dit glas serveer. Het moet vast wel een mooie man zijn geweest.” Bruusk keert ze haar hoofd naar mij om. Haar ogen spuwen vuur. “Is uiterlijk zo belangrijk voor jou?” Met haar hand wuift ze mij weg: ga, ga! Als de bliksem zo snel maak ik me uit de voeten. Geschrokken van mezelf en haar felle reactie. Wat had ik dan verwacht? Steels kijk ik in de richting van oom Bobby. Hij heeft gezien dat er iets misging in de hoek van tafel dertien. Hoofdschuddend komt hij naar me toe. “Sorry, sorry,” roep ik nog voordat hij bij mij is. “Laat haar maar verder aan mij over,” zegt mijn oom, schichtig over mijn schouder naar de oude dame kijkend. “Nee,” roep ik heftig uit en dan verder stamelend: “Nee, dat is toch veel te verwarrend voor haar. Iemand met een vaste routine moet je zo min mogelijk verandering geven,” verzin ik snel een smoes. Het is mijn eer te na dat ik deze bijzondere taak al op de tweede dag zou moeten teruggeven. Maar oom Bobby heeft liever dat ik voortaan uit haar buurt blijf.
Madame Julie zit de hele tijd ongemakkelijk op haar stoel te schuiven. Een uur eerder dan normaal staat zij op om te vertrekken. Het is topdrukte in de keuken en oom Bobby kan niet van zijn plek. Dus schiet ik toe om madame Julie te helpen. Zwijgend loopt ze aan mijn arm naar de deur en zonder begroeting verdwijnt ze in de auto.
De hele dag loopt oom Bobby zenuwachtig door het hotel. Van de keuken naar het restaurant, van de tuin naar de zieke Roberto. Hij zegt dat hij zich zorgen maakt over zijn zoon. Toch denk ik dat hij er nog meer over inzit of madame Julie morgen wel zal terugkomen. Zijn ongerustheid slaat op iedereen over. Er hangt een gespannen sfeer onder het personeel. Die hele verdere avond en de volgende ochtend loop ik op eieren.
Wat een opluchting als de auto van madame Julie precies om klokslag twaalf uur net als altijd voorrijdt. Er gaat een zucht van verlichting door de vaste bediening van het restaurant en ook ik haal opgelucht adem. Smekend kijk ik oom Bobby aan. Even twijfelt hij. Dan geeft hij met een berustende hoofdknik toestemming en mijn hart maakt een sprongetje. Een beetje onzeker loop ik naar de deur. “Met mijn welgemeende excuses voor mijn gedrag van gisteren heet ik u van harte welkom”, zeg ik zo oprecht mogelijk en houdt madame Julie mijn arm voor. Een eeuwig moment lang knippert ze met haar ogen, alsof ze niet verwacht had dat ik iets zou zeggen en de woorden slechts langzaam tot haar doordringen. Dan glimlacht ze minzaam, steekt voorzichtig haar hand door mijn arm en laat zich naar haar tafel brengen. De rust is weergekeerd.
Drie dagen lang bedien ik de oude dame in stilte. Toch zit het me niet lekker. Ik denk er goed over na en als niemand het meer verwacht, zie ik mijn kans schoon. Dit keer is het niet in een impuls, maar weloverwogen. Waar ik de moed vandaan haal weet ik niet, want het zou verschrikkelijk zijn als oom Bobby en Roberto een dierbare vaste klant zouden verliezen. Toch besluit ik, op een moment dat niemand mij verder kan horen, in die paar seconden dat ik samen met madame Julie aan mijn arm sta te wachten totdat haar chauffeur de auto heeft voorgereden en is uitgestapt, om haar toe te voegen: “Als niemand weet wie hij was, zal de herinnering aan hem met u uitsterven.” Voordat ze boos kan worden, laat ik haar los en loop snel naar binnen. In mijn ooghoek zie ik hoe de oude dame wankelt en dat de chauffeur haar nog net kan opvangen om haar in de auto te helpen. Dit keer ben ik de enige die twijfelt of ze wel zal terugkomen.
Klokslag twaalf uur de volgende dag arriveert de auto en snel ik naar buiten om haar te begroeten. Wanneer ik gehoopt had dat mijn zin haar zou hebben geopend, dan had ik het mis. De oude dame begroet mij koel en laat zich naar haar tafel brengen. Uit haar hele houding spreekt de boodschap dat zij met rust gelaten wil worden. Zo hoffelijk mogelijk breng ik haar de twee glazen wijn en besluit niet verder aan te dringen. Oom Bobby heeft gelijk: ieder mens heeft recht op zijn eigen geheimen. Nou ja, dat zegt hij nu wel, maar dat blijkt alleen voor gasten te gelden. Roberto is namelijk nog steeds ziek en de dokter zegt dat deze symptomen veroorzaakt zijn door zwemmen in stilstaand water. Grappig genoeg heeft oom Bobby net zolang zitten drammen totdat zijn zoon toegaf weleens ’s nachts het hotel uit te sluipen om in een vennetje hier ergens achter in de duinen te gaan zwemmen. Alleen met wie weigert mijn neef in alle talen te vertellen en dat zint oom Bobby helemaal niet. Volgens mij denkt hij aan aanstaande schoondochters en huwelijken. Roberto is tenslotte al bijna dertig. Nu lijkt hij voor het eerst een serieus vriendinnetje te hebben. Eentje waar je ’s nachts stiekem mee gaat zwemmen. Daar wil oom Bobby alles van weten, maar Roberto laat niets los.
Er gaat een week voorbij. Ik begeleid madame Julie iedere dag in stilte naar haar tafel en weer terug. Meer dan “welkom”, “alstublieft” en “tot ziens” komt er niet over mijn lippen. Af en toe ga ik bij Roberto kijken. De aanhoudende diarree heeft hem slap gemaakt. Ik heb erg met hem te doen en breng hem soms een kopje versterkende bouillon, wat hij maar met moeite binnenhoudt. Vaak is hij te moe om te praten. Dan laat ik hem verder met rust en ga heerlijk zwemmen in zee. Een paar uur lang speel ik iedere middag in de golven en laat de branding alles van mij afspoelen. Steeds minder denk ik aan thuis: aan mijn vader, de studie of aan Ralph. Totdat de postbode op een middag langskomt als ik net madame Julie uitlaat en mij een brief in handen duwt. “Een liefdesbrief van het thuisfront”, grapt de postbode en rijdt door. Met de oude dame nog altijd aan mijn arm, kijk ik naar de envelop en zucht. Dat is het handschrift van Ralph. Madame Julie kijkt nieuwsgierig mee. De brief heeft haar interesse gewekt. “Een liefdesbrief?”, vraagt ze, terwijl haar ogen oplichten. Het is vreemd om opeens haar volle aandacht te hebben, maar ik praat er liever niet over. Ralph en ik hadden afgesproken om elkaar deze zomer met rust te laten, zodat ik mijn gevoelens voor hem kon uitzoeken en nu stuurt hij mij zomaar een brief. Ik weet niet wat ik ermee moet en raak verlegen onder de priemende ogen van de oude dame naast mij. Aarzelend knik ik: “Ik denk het wel”. Het volgende moment neemt de chauffeur madame Julie bij de arm en helpt haar de auto in.
Een paar tellen sta ik weifelend op de stoep voor het hotel-restaurant. Binnen ben ik niet meer nodig. De lunch is bijna klaar en er zijn genoeg bedienden om de tafels af te ruimen. Met de ongeopende envelop in mijn handen slenter ik over de weg. De zon brandt op mijn blote huid en door mijn dunne zomerjurk en schort. Op het hoogste duin houd ik stil, ga zitten in het warme zand en open met trillende handen de brief.
Lieve, lieve Sara,
ik weet dat je even geen contact wilt, omdat je jouw gevoelens voor mij wilt onderzoeken. Maar weet alstublieft dat mijn gevoelens voor jou heel duidelijk zijn en dat altijd zijn geweest, vanaf de allereerste dag dat ik je zag. Ik wou dat ik je kon vertellen hoeveel ik van je houd, dat ik jou dat kon laten voelen, zodat jij het voor altijd zou weten.
Toen je net naar de andere kant van ons land vertrokken was, kwam ik een schilder tegen en dacht: misschien moet ik hem een schilderij van jou laten maken, een meesterwerk dat jou vertelt over mijn gevoelens voor jou. Iedere keer als jij dat portret zou zien hangen, dan doet jou dat herinneren aan mijn liefde en dan zul je dat nooit meer vergeten. Daarna dacht ik dat ik beter zelf iets kon maken, een gedicht bijvoorbeeld en die dan door een postduif aan jou laten bezorgen. Of ik zou een koor kunnen inhuren, daar in het verre zuiden, en die zouden mijn liefdeslied dan voor jou zingen. Ik stelde mij voor hoe jij op een avond wakker zou worden, je venster wijdopen en door de zwoele nacht hoor jij dan mijn serenade.
Misschien benauwen mijn woorden je alleen maar. Weet dan alstublieft dat ik genoeg van jou houd om je los te laten als dat is wat jij werkelijk verkiest. Het enige dat ik wil is dat jij gelukkig bent en als jij dat met mij niet kunt zijn dan laat ik je vrij. Mijn liefde voor jou is zuiver en oprecht. Jij bent het voor mij en met jou wil ik oud worden. Niets op aarde zou mij gelukkiger maken dan leven aan jouw zijde. Alleen al bij jou zijn maakt van mij een beter mens. Meer hoeft er niet voor mij. Dus neem je tijd om te onderzoeken hoe jij je voelt en weet dat ik op jou zal wachten, hoe lang het ook duurt.
Voor altijd de jouwe, Ralph.
Inderdaad benauwen zijn woorden mij. Iemand die zo zeker van mij is… hoe kan ik dan nog de ruimte voelen om te ontdekken hoe het precies bij mij zit. In ieder geval wil ik meer dan alleen maar samenzijn. Dat lijkt me zo saai. Ik droom van avontuur en reizen! Ik wil groots en meeslepend leven, wil dingen beleven en ervaren. Net zoals Roberto stiekem ’s nachts gaan zwemmen met een geheime liefde in een vennetje, dat is tenminste spannend.
Vliegensvlug prop ik de brief in mijn schort en loop naar huis om Roberto op te zoeken. Hij moet mij nu maar eens vertellen wie hij ’s nachts in het geheim ontmoet. Dat kan hij mij toch wel vertellen? Ik ben tenslotte zijn lievelingsnicht!
Tot mijn grote blijdschap is mijn neef wakker en goedgemutst. De dunne gesloten gordijnen filteren het licht dat op de felgekleurde lakens schijnt. Mijn zieke neef is nog wel wat slap, maar heeft vanmorgen zowaar een beschuitje binnengehouden. Hopelijk gaat het nu de goede kant op.
“Roberto,” fluister ik samenzweerderig en leun een beetje naar hem over, “met wie ga jij ’s nachts samen zwemmen? Ben je verliefd? Ken ik haar? Toe, vertel nou!” Roberto zucht en draait zenuwachtig heen en weer in zijn bed. Opeens kijkt hij mij indringend aan en vraagt zachtjes: “Kun je een geheim bewaren?” Ik hap naar adem, grijp zijn hand vast en knik vastbesloten van ja. “Ook naar oom Bobby?” Nog altijd knik ik. “Ik zweer het”, eraan toevoegend. Roberto slaakt een diepe zucht. “Ik moet het aan iemand vertellen. Jij lijkt me een moderne meid.” Dan staart hij naar het raam, alsof hij door de dichte gordijnen naar buiten kan kijken en begint te vertellen: “Ik ben al bijna dertig en ik heb nog nooit een vriendin gehad. Nou ja, op de lagere school natuurlijk en op de middelbare school heb ik weleens met een meisje gezoend, maar veel verder ging dat niet. Het duurde lang voordat ik doorhad hoe dat kwam.” Roberto aarzelt. Ik heb geen idee waar hij op doelt. Mijn neef is zo’n mooie jongen, die zou iedere vrouw in het stof kunnen laten bijten. Zwijgend wacht ik af wat er komen gaat. Zijn hand voelt koortsig warm in de mijne.
“Ja, ik ben verliefd, smoorverliefd, al jaren, maar ik durf het niemand te vertellen.” Verbaasd kijk ik mijn neef aan. Daar heb ik nooit iets van gemerkt, van die verliefdheid. “Ken ik haar?” Blijkbaar is het een onmogelijke liefde. Misschien is ze getrouwd. Dan opeens valt het kwartje: “Madame Julie. Ben je op madame Julie?” Roberto schiet in de lach. “Nee gekkie, het is geen zij, het is een hij!” Het duurt even voordat ik doorheb wat Roberto precies heeft gezegd. Hij valt op jongens. Mijn neef is homo! Terwijl ik zijn woorden nog tot me laat doordringen, hoor ik zachtjes vanuit het bed “Wat zal mijn vader daarvan vinden?” Ik heb geen idee en haal mijn schouders op. “Er is maar een manier om daar achter te komen,” opper ik, maar Roberto’s greep om mijn hand verstrakt. “Je hebt het beloofd,” piept hij angstig en ik zweer nogmaals dat ik niets tegen oom Bobby zal zeggen. Even voel ik me vereerd dat mijn grote neef mij zo in vertrouwen heeft genomen, maar dan begrijp ik dat hij niet anders kon. Zijn vriend heeft ook in het stilstaande water gezwommen. Roberto is bang dat zijn geliefde ook ziek is en vraagt of ik niet een keertje bij Hector wil gaan kijken. Hector. Misschien komt het door de stevige jongensnaam dat bij mij het besef opeens werkelijk doordringt dat mijn neef op mannen valt. Als ik beloof gauw een keertje bij Hector langs te gaan om te zien of hij hulp nodig heeft, legt Roberto mij uit hoe ik bij zijn huis moet komen. Het is niet ver, maar vandaag is daar geen tijd meer voor. Ik moet naar beneden om te helpen met het uitserveren van de avondmaaltijd.
De volgende dag zijn mijn gedachten nog helemaal in beslag genomen door Roberto en zijn Hector wanneer de auto van madame Julie zich stipt op tijd aandient. Ik haast me naar buiten en begeleid de oude dame naar haar plaats. Wanneer ik terugkom met de wijn, wijst zij naar de punt van de envelop die uit mijn schort steekt en vraagt: “Was het echt een liefdesbrief?” Nog voordat ik kan antwoorden, knikt ze met haar hoofd naar de plek waar ik sta met de woorden “schuif een stoel aan en vertel.” Een moment lang ben ik te verbouwereerd om te reageren. Eigenlijk staat het idee om te praten over mijn nog ongewisse gevoelens voor Ralph mij tegen. Maar dit is mijn kans om met madame Julie in contact te komen. Er zal zich geen nieuwe gelegenheid voordoen, dat weet ik zeker. Het is nu of nooit.
Dan wint mijn nieuwsgierigheid het van mijn gêne en ik schuif een stoel bij. Verlegen pak ik de brief uit de envelop en frummel er wat mee in mijn handen. Half voorlezend, half parafraserend vertel ik wat er in de brief staat. Ik durf de oude dame amper aan te kijken. Wanneer de brief teneinde is klinkt naast mij een diepe zucht, vol verlangen en heimwee. Hoe graag had madame Julie niet nog een liefdesbrief van haar overleden man gekregen, realiseer ik mij en weet niets te zeggen. Ook zij laat een lange stilte vallen. Dan, als ik het al niet meer verwacht, hoor ik opeens haar stem: “Hij houdt echt van je. Wat wil je nog meer?” Een beetje schutterend haal ik mijn schouders op. “Ik weet het niet. Wat avontuur misschien…”
Gedonder in de keuken wekt mij op uit mijn gepeins. De kok heeft blijkbaar iets laten vallen. Ik moet gaan helpen en laat madame Julie verzonken in haar eigen gedachten achter. Die dag komt er niets meer van praten en ook de vijftig passen naar de deur verlopen in stilte. “Bedankt”, zeg ik ten afscheid. Zij geeft een zacht klopje op mijn hand en verdwijnt in de auto.
Als de keuken weer aan kant is en de vloer gedweild, schep ik een klein pannetje soep vol en verdwijn door de achterdeur. Het pad dat Roberto mij gewezen heeft is makkelijk te vinden en een halfuurtje later sta ik met mijn buit voor het huis van Hector. Er is niemand te zien. De gordijnen zijn dicht. Aarzelend klop ik op de deur. Geen reactie. Voorzichtig probeer ik de deurkruk naar beneden te duwen. De deur zit niet op slot en gaat makkelijk open. Ik roep zijn naam. Eerst wat verlegen, daarna iets luider, maar hoor niets. Hij zou toch niet dood zijn? “Hector? Hector, ik ben het, goed volk. Ben je daar?” Zo stamp ik de trap op, naar boven waar de slaapkamers waarschijnlijk zijn. Door voldoende kabaal te maken kan niemand denken dat ik inbreek. De eerste deur boven aan de trap staat op een kier. Daarachter zie ik iemand in bed liggen. Zonder nog langer te dralen klop ik aan en duw de deur verder open. In bed ligt een man. Ondanks zijn bruine huidskleur ziet hij bleek. Met moeite doet hij zijn ogen open. “Ben jij Hector?”, vraag ik ferm. Zijn hoofd knikt nauwelijks zichtbaar. “Ik ben Sara, de nicht van Roberto. Hij heeft me gestuurd.” Opnieuw een haast onzichtbare hoofdknik. “Kom, ik zal je een beetje rechtop helpen. In die pan zit soep, daar zul je van opknappen.” Gelaten laat Hector zich een stukje overeind sjorren. Ik leg een extra kussen in zijn rug om hem een beetje te stutten. Natuurlijk had ik gehoopt op spannende verhalen over mijn neef en zijn geliefde, maar daarop is totaal geen kans. Hectors spieren zijn verzwakt en hij moet met ieder lepeltje soep geholpen worden. Na een half kommetje valt hij uitgeput in slaap. Hopelijk heeft hij nog net mijn belofte gehoord, dat ik morgen terug zal komen met medicijnen. Voor een kort moment kan ik het niet laten om naar de slapende man in het bed te kijken. Mijn neef gaat niet alleen met een man, hij gaat met een zwarte man. Ik begrijp wel wat Roberto in hem ziet. Hector heeft een prachtige kop. Dat zie ik zelfs nu hij zo ziek is.
Thuisgekomen moet ik eerst helpen met het diner uitserveren. Pas daarna kan ik Roberto verslag doen van mijn bezoek aan Hector en maak naar hartelust grappen over zijn mooie man. Mijn neef lacht uitbundig mee. Hij is zo opgelucht dat hij het eindelijk aan iemand verteld heeft en ook dat Hector nu verzorging krijgt. Roberto heeft weer een beetje kleur op zijn wangen en dat is niet alleen van het blozen. Het gaat gelukkig de goede kant op met hem, maar zelf naar Hector gaan is er voorlopig nog niet bij. Dat zal ik moeten doen de komende dagen.
De hele avond praten we met elkaar. Roberto half rechtopzittend in bed en ik eerst op de rand, maar algauw kruip ik naast hem en leunen we samen met onze ruggen tegen de muur en tegen elkaar. Het zijn genoeglijke uren waarin we steeds vertrouwelijker worden. Ik beken hem dat ik twijfels heb over Ralph en hij vertelt over zijn geheime liefde voor Hector. Over hoe ze elkaar hebben ontmoet en over hun eerste echte zoen. “Dat was waanzinnig. Hector smaakte naar kaneel!”
Op een gegeven moment vraagt Roberto zomaar ineens hoe het nu met mij en madame Julie gaat en ik vertel hem van het wonder. Hoe ik haar toch had geprobeerd over te halen om met mij over haar gestorven man te praten, hoe ik het daarna had laten rusten en nu opeens gisteren door de oude dame zelf aan tafel was uitgenodigd om te vertellen over de liefdesbrief die ik uit het hoge noorden had gekregen. Roberto zet grote ogen op. Een gesprek met madame Julie? Dat is hem in al die jaren nog nooit gebeurd. “Misschien praat ze liever met een vrouw”, opper ik. Hij haalt zijn schouders op en knikt bedachtzaam. “Misschien is ze er na al die tijd aan toe om er met iemand over te praten”.
Ik ben stil. Naast mij zit Roberto hard na te denken, dat hoor ik aan zijn ademhaling. Hij twijfelt of hij mij iets meer over madame Julie zal vertellen en in hoeverre dat verraad is aan hun jarenlange stilzwijgende verbond. Iedere gast heeft recht op zijn privacy, maar mijn neef heeft nu net zelf ervaren hoe prettig het is om open kaart te spelen. Dus wacht ik rustig af en de tekenen bedriegen mij niet. Na een diepe zucht doet Roberto zijn mond open en vertelt voor zich uit in de duisternis van de kamer: “Het was niet zo slim van jou om naar een foto te vragen,” begint hij zijn verhaal, “haar man was namelijk een dwerg.” Verschrikt kijk ik naast mij. In het donker kan ik de contouren van Roberto’s gezicht nog maar net onderscheiden. Ik zie hem knikken, haast onbewust, terwijl hij het beeld van madame Julie’s man voor zijn geestesoog oproept. “De mensen spraken er schande van, maar daar hebben zij zich nooit iets van aangetrokken. Ze verschenen gewoon in het openbaar. Zij lang en fier rechtop, hij ernaast drentelend, maar met opgeheven hoofd. Madame Julie heeft zich nooit gestoord aan de mensen die hen uitlachten. Voor haar was hij alles, haar dag en haar nacht. Marico, heette hij. Marico Toesius. Een legende in die tijd. Hij kon prachtig gitaar spelen en had een schitterende stem. Wanneer Marico een barkruk beklom en zijn gitaar ter hand nam, vergat iedereen zijn lengte. Je raakte betoverd door de melodieën die hij uit dat instrument te voorschijn kon halen. En zoals hij de blues zong, zo doorleefd, dat raakte je in merg en been. Madame Julie speelde harp, danste en zong. Ze was een schitterende vrouw met bloemen in haar haren. Samen speelden ze de sterren van de hemel.
Ik heb ze een keer zien optreden. Het was prachtig! Hun concerten waren legendarisch. In een van de recensies in de landelijke krant stond dat de uitstraling van madame Julie zo magisch was dat het leek alsof de maan om haar nek hing en de zon in haar keel woonde. Ze danste uitbundig op het ritme van Marico’s gitaar met aan haar voeten slippers van satijn. Dat werd toen de nieuwe mode. Iedereen ging slippers van satijn dragen, zo populair waren die twee.”
Ademloos zit ik te luisteren. Blijkbaar waren zij een bekend duo. Daar had ik geen idee van. Omdat madame Julie zo’n liefdesverdriet had, nam ik klakkeloos aan dat haar beminde een ware adonis moest zijn geweest. Geen moment had ik er bij stilgestaan dat zij jarenlang kon rouwen om een dwerg.
Roberto naast mij schraapt zijn keel. “Toen ging hij dood. Zomaar. Opeens was Marico er niet meer. Totaal onverwacht. Het hele land was in shock. Er verschenen artikelen in kranten en tijdschriften. Madame Julie was ontroostbaar. Zij trok zich terug uit de wereld en verschanste zich in haar huis. Op een dag heeft zij in haar wanhoop duizend gekleurde kaarsen aangestoken, grote en kleine, en is temidden daarvan op de bank gaan liggen. De brandweer heeft haar deur moeten openbreken, die zij van binnenuit stevig had vergrendeld. Ze vonden haar midden in die vuurzee, amper nog in leven. Ze is toen met loeiende sirenes naar het ziekenhuis gebracht. Zodra zij lichamelijk hersteld was, werd madame Julie overgebracht naar een psychiatrische kliniek, waar zij moest leren praten over haar verdriet en pijn. Men zei dat ze manisch depressief was. Haar dokter stond in hoog aanzien. Hij was speciaal aangetrokken uit het buitenland en was naar men zei een kenner in de psychiatrie. Madame Julie heeft mij weleens over die tijd verteld. Ze stopten haar vol met valium en lithium. Er zaten tralies voor haar ramen alsof ze een zware crimineel was. De dappersten brachten haar bloemen. De schuchteren bleven weg. De persfotografen loerden als jakhalzen en schreven smalend dat het slecht met haar ging. Ik geloof niet dat die periode haar enige verlichting heeft gebracht. ’s Ochtends moest ze macrameeën, ’s middags “therapietje spelen”, dat schijnen haar eigen woorden te zijn. Toen ze werd vrijgelaten was ze dik en lui van het nietsdoen. De vernedering was het ergste, zo luidt het verhaal. Sindsdien koestert ze de stilte.”
Roberto’s stem sterft weg. Ik kruip in het holletje tegen hem aan en laat me troosten door zijn sterke warme armen. Het is ook zo’n zielig verhaal. Geen wonder dat madame Julie niet met mij wilde praten. Morgen zal ik met andere ogen naar haar kijken. Maar nu moeten we eerst gaan slapen, het is al laat.
De volgende ochtend word ik ruw gewekt door een wekker die hartverscheurend ratelt. Slechts met moeite kan ik mij uit bed hijsen. Pas onder de koude douche kom ik een beetje op gang. Een paar uur lang help ik het ontbijt serveren alsof ik mijn hele leven niets anders gedaan heb. Oom Bobby lacht tevreden naar mij. Om twaalf uur verschijnt madame Julie. Ik begeleid haar naar tafel dertien en ga de wijn halen. Wanneer ik een glas voor haar heb neergezet en het tweede voor de lege stoel tegenover haar, klopt ze met haar hand op tafel ten teken dat ik naast haar moet komen zitten. De derde stoel die ik gisteren heb bijgeschoven staat er nog. Ik neem plaats en weet niet wat te zeggen. Roberto’s verhalen dansen nog altijd door elkaar heen in mijn hoofd. “Je wilde iets weten over mijn man? Over mijn lieve Marico?”, begint de oude dame het gesprek. Ik knik gretig. “Jullie hebben gereisd, begrijp ik, en opgetreden?!”, haak ik vurig in. Madame Julie begint te lachen. “De tamtam heeft zijn werk gedaan, dat hoor ik wel’, moppert ze, maar het klinkt niet onvriendelijk. Blijkbaar begrijpt ze wel dat Roberto uit de school geklapt heeft en vergeeft ze het hem. “Vertel eens over die tijd”, dring ik aan.
Madame Julie neemt een slok van haar wijn. “In het begin waren we nog helemaal niet beroemd,” begint ze voorzichtig en zoekt naar woorden, niet gewend als ze is om erover te praten. Maar allengs raakt de oude dame op dreef en lijkt plezier te krijgen in haar verhaal. “We hadden een oude vervallen flat en we voelden ons net zo vaal als onze broeken. We waren altijd onderweg, Marico en ik. Lang leve de lol en de vrijheid. Zodra het ging regenen, hield Marico liftend een auto aan. Dan nam ik mijn kleine harp uit mijn oude roodgehaakte tas en speelde verdrietige liedjes terwijl Marico de blues zong. De ruitenwissers sloegen de maat en Marico klapte in zijn handen. Het was altijd een vrolijke boel. Uiteindelijk zongen we ieder liedje dat de chauffeur kende. Zo trokken we het hele land door. Van de kolenmijnen in het hoge noorden tot aan de zonnige stranden in het zuiden.”
De ogen van madame Julie staren in de verte alsof ze het allemaal weer voor zich ziet. “Dat is precies het avontuur dat ook mij lokt,” roep ik uit, “het lijkt me heerlijk om zo vrij te zijn!” De oude dame schudt meewarig haar hoofd. “Vrijheid is alleen een ander woord voor niets te verliezen hebben. We hadden geen cent te makken. Niets in ons leven was ook maar iets waard, maar het was gratis en vrij en daar hielden wij van. Wanneer Marico zong, was het heel gemakkelijk om je goed te voelen, dat was voldoende voor mij. Ons goed voelen was meer dan genoeg voor ons allebei. Bij alles wat ik deed stond Marico aan mijn zijde en iedere nacht hield hij mij warm. We deelden de geheimen van onze zielen.”
De stem van de oude dame breekt. De herinnering wordt haar teveel. Snel pak ik haar kleine breekbare hand in de mijne. De aderen onder haar dunne huid kronkelen als verliefde wormen. Ik wrijf zachtjes over de tere gerimpelde hand, totdat madame Julie weer een beetje terugkomt in de ruimte. Om haar af te leiden vertel ik over Roberto die ziek is geworden omdat hij stiekem midden in de nacht is gaan naaktzwemmen in een vennetje. Van dat verhaal lijkt mijn tafelgenote een beetje op te knappen. Met wie haar geliefde kelner zijn nachtelijke uren doorbracht, laat ik wijselijk buiten beschouwing. Innig gearmd breng ik de vermoeide vrouw aan het einde van de lunch naar haar auto. Dit keer begroet haar chauffeur mij met een stralende glimlach. Zou hij weten dat ze gesprekken met mij voert? Heeft ze dat aan hem verteld? Spreekt ze dan ook met hem of heeft hij ons gezien? Vragen die door mijn hoofd spoken wanneer ik nogmaals met een pannetje versterkende soep naar het huisje van Hector loop. Veel tijd om lekker in zee te zwemmen blijft er op deze manier niet over, maar het hindert niet. Voor het mysterieuze vriendje van mijn neef doe ik dit graag.
Hector ziet er iets beter uit dan gisteren, al is hij nog lang niet zo opgeknapt als Roberto. Ik breng hem behalve wat medicijnen de hartelijke groeten over en help de zieke met het drinken van de soep. Dit keer gaat er een flinke kom naar binnen voordat de vreemdvertrouwde man opnieuw in slaap valt.
De week daarop bestaat uit lunchen met madame Julie en ’s middags naar Hector om hem te verzorgen. Zodra ik de twee glazen wijn heb neergezet, tikt de oude dame namelijk ook de volgende dag op mijn plekje aan de tafel. Met een knikje nodigt ze mij uit om bij haar te komen zitten. Als ik gretig plaatsneem, kijkt ze me indringend aan. “Je zegt dat je avontuur zoekt… Zal ik jou over de mooiste dag uit mijn leven vertellen?” Ik kan alleen maar knikken, zo blij ben ik dat herinneringen ophalen madame Julie niet te zwaar valt en dat ze verder wil vertellen. Er verschijnt een lach op haar gezicht. De rimpeltjes rond haar mond verzachten. Ze is nog steeds een mooie vrouw. Madame Julie nipt aan haar wijn en gaat er eens lekker voor zitten.
“Die dag maakte ik mijn teerbeminde man vroeg wakker. ‘Liefste, doe je ogen open en zie hoe het licht aan ons bed likt’, riep ik. ‘De mussen en de duiven zingen een loflied op de dag. Ik wil samen met jou de zonsopkomst afwachten. Sta op en zie hoe prachtig de kristalzee erbij ligt. Het morgenuur bereidt haar eerste stralen. Er klopt een nieuwe dag aan. Kom, de golven en de meeuwen roepen ons allang.’ Oh Sara, het was zo’n prachtige dag. En wat vond ik Marico mooi wanneer hij langzaam zijn ogen opendeed, zijn hoofd van het kussen tilde en mij zachtjes aanraakte. Vrolijk als een kind op kerstochtend lachte hij en zei: ‘kijk hoe blauw het daar is, kom pluk de dag!’ We stonden op en renden zo naar buiten. Als wilde paarden galoppeerden we van de duinen af naar de zee en doken in de frisse kleine golven. Daarna rolden we samen vanaf het hoogste duin naar het strand, waar we onszelf uitspoelden in het witte schuim totdat onze ogen begonnen te branden. We speelden in het water totdat de honger knaagde en klommen toen weer tegen de duinen op waar ons huisje op ons wachtte. Die zilveren zomerdag zal mij altijd bijblijven. De zee, de duinen, de schelpen en de schepen, de zon en hij! Mijn Marico!”
Er stijgt een gloed over het gezicht van madame Julie. Blijkbaar komt er een bijzondere herinnering aan. Ze weet de spanning wel op te bouwen! Misschien hebben ze die dag wel dolfijnen gezien of een heuse schat gevonden daar in het zand… “En toen?”, spoor ik haar aan. Even knippert de oude dame met haar ogen. Vervolgens kijkt ze me strak aan en gaat door met haar verhaal. “Terwijl mijn liefste vuur maakte, danste ik de tango door het huis op liedjes uit de radio, langs de kast en de oven waar Marico verse broodjes bakte. We dekten samen de tafel en telkens als ik me vooroverboog kreeg ik een kusje in mijn nek. Hij las mij de tekst voor van een nieuw lied waar hij aan werkte; zo’n mooi liefdeslied dat ik tranen in mijn ogen kreeg. Daardoor vergaten we de broodjes en ik weet nog dat hij bijna zijn hand verbrandde toen hij ze nog net op tijd uit de over probeerde te redden. Uiterst voorzichtig smeerde ik er zalf op. Zijn hand in de mijne.” Hier lijkt de herinnering te staken. Madame Julie zit diep in gedachten verzonken. Wat was er nou voor buitengewoons gebeurd die dag? Dat moet ik haar morgen maar eens vragen. Oom Bobby loopt zich echter de benen uit het lijf. Het is extra druk vandaag door een buslading gasten op doorreis. Ik besluit madame Julie voor vandaag verder alleen te laten en mee te helpen in de bediening.
’s Middags breng ik Hector soep en medicijnen. Er ligt een oud versleten teddybeertje bij hem in bed en hij doet geen moeite om het te verbergen. Lief voor zo’n grote volwassen man. Lang blijf ik niet praten, ik wil nadenken. Ergens onderweg naar Hectors huis, terwijl ik er niet bewust aan dacht, speelden de woorden van madame Julie blijkbaar nog na in mijn hoofd, want opeens valt het kwartje: ze zal mij morgen niet meer vertellen over die meest memorabele dag. Dit was de hele herinnering. De vrouw die alles heeft meegemaakt, denkt met het grootste genoegen terug aan een doodgewone zorgeloze dag in de zomer samen met haar man. Madame Julie heeft mij iets willen vertellen vandaag! Ik die steeds naar avontuur hunker en een vriendje dat echt van mij houdt maar saai vind.
Als ik haar daar de volgende dag mee confronteer, glimlacht de oude dame breeduit en knikt. “Stel dat je nog maar één dag te leven hebt. Ga je dan op reis, een bergbeklimmen of andere bijzondere dingen doen? Nee, je houdt elkaar vast, kijkt elkaar diep in de ogen en zegt hoeveel je van de ander houdt. En dat, mijn kind, kun je iedere dag thuis op de bank opnieuw beleven. Die momenten zijn de wonderen in je leven.” En met een zucht voegt ze eraan toe: “Ik zou al mijn toekomst, ja elke dag van morgen direct opgeven voor één enkel gisteren, Marico’s lichaam vasthoudend tegen het mijne.” Er schieten tranen in mijn ogen. Dan sta ik op en doe iets wat ik daarvoor niet voor mogelijk had gehouden: ik geef de broze madame Julie voorzichtig een stevige knuffel. “Bedankt”, fluister ik in haar oor, om haar vervolgens alleen te laten met haar herinneringen. Stukje bij beetje erover vertellen kan ze aan, dat weet ik inmiddels. Te lang achter elkaar wordt haar snel teveel. Dan wordt het haar te machtig en raakt ze overmand door heimwee en verdriet. Morgen weer verder.
Tot mijn verrassing kan Roberto die middag met mij mee naar Hector. Mijn neef is voldoende opgeknapt om een wandelingetje te gaan maken. Werken gaat nog niet. Op het moment dat we vertrekken komt oom Bobby ons spontaan uitzwaaien. Hij omhelst Roberto. Zo blij is hij dat zijn zoon weer beter lijkt. Ook ik krijg een omhelzing. Dat is zijn manier om mij te tonen hoe dankbaar hij is dat ik met Roberto meega. “Niet te ver gaan hè?!”, drukt oom Bobby ons op het hart. Hij heeft geen idee en denkt dat wij alleen maar een eindje gaan lopen in de zon.
Het is leuk om de verrassing op Hectors gezicht te zien zodra hij Roberto bij zijn bed ontwaart. Tijdens hun begroeting kijk ik gepast even de andere kant op. Het beertje ligt nog op dezelfde plek. Hector is in goede doen. De medicijnen zijn bij hem meteen aangeslagen. Hij zit rechtop in bed en heeft praatjes voor twee. Het is een leuke man met zwarte kraaloogjes en een mooie zware stem. “Hector kan geweldig goed zingen”, vertrouwt mijn neef me toe. Onder zijn zwarte huidskleur toont de gecomplimenteerde het dieprood van blozende wangen. Roberto haalt speels lachend een hand door het kroeshaar van zijn minnaar en zet al neuriënd een liedje in. Toevallig eentje dat ik ook ken. Nou ja, zo toevallig is dat niet, want ik zing thuis in een bandje en niet onverdienstelijk, zo zegt men. Opeens, tijdens het tweede couplet, zet er een diepe mannenstem in. Een zware bas met een prachtig timbre. Onze stemmen vermengen zich en vloeien ineen. Ze vinden elkaar in tempo en harmonielijn, soepeler dan ik ooit met een andere zanger heb gehad. Verlegen houdt Roberto zijn mond, zichtbaar genietend van ons duet. Het ene na het andere lied zetten we in. Totdat we echt naar huis moeten. Oom Bobby staat ons al zenuwachtig bij zijn deur op te wachten. Hij was bang dat er iets ergs gebeurd was, maar wanneer hij onze stralende gezichten ziet zwaait hij enkel en gaat zonder iets te vragen weer aan het werk, opgelucht dat alles goed is.
Die avond ontstaat het plan dat ik Hector introduceer bij oom Bobby, als helft van een zangduo. De bedoeling is dat Hector en ik samen optreden in het hotel-restaurant. Op die manier kan mijn oom de zwarte jongen leren kennen zonder dat hij weet dat het Roberto’s geliefde is. Verbazingwekkend genoeg is er niet veel voor nodig om toestemming te krijgen van oom Bobby. Hij vindt het zelfs een geweldig idee. “Wanneer kunnen jullie beginnen?”, vraagt mijn oom. Dat had ik niet verwacht en ik stamel dat we nog wel een aantal dagen moeten repeteren om op elkaar ingespeeld te raken. Eerlijk gezegd valt dat laatste achteraf erg mee. Vanaf het eerste moment dat we gaan zingen stemmen Hector en ik als vanzelfsprekend op elkaar af. Hier en daar moeten we nog wat details in de timing en frasering aanbrengen, maar zodra Hector volledig is hersteld, kunnen we de bühne op.
Het wordt een daverend succes. Oom Bobby is reuze in zijn nopjes. Binnen de kortste keren gaat van mond tot mond dat er tijdens de lunch in zijn hotel-restaurant een optreden is van twee geweldige artiesten: een studente en een zwarte man met een zware stem. Een paar keer per week treden we op en ik vind het heerlijk. Dit is het ware leven! Dit is de extra dimensie die ik zocht. Wanneer ik samen zing met Hector is het alsof ik zweef en wordt opgetild naar een hoger plan. Hector begeleidt ons op de contrabas en ik sla zwierig op de tamboerijn. Af en toe sta ik stil en zing gevoelige liedjes, kwetsbaar en verstild, alleen vergezeld van het diepe geluid van de contrabas. Dan hoor je geen mes meer tegen een bord tikken in het restaurant, maar zit iedereen met ingehouden adem te genieten. Het is op zo’n moment dat ik voor het eerst tranen in de ogen van madame Julie zie schitteren. Sinds ik optreed met Hector is er minder tijd om met haar te praten gedurende de lunch. Zij ziet echter net zoveel uit naar onze optredens als ik. Draait zelfs haar stoel een kwartslag om ons beter te kunnen zien.
Tussen Hector en oom Bobby gaat het ook goed. Ze mogen elkaar en er groeit een band. Toch durft Roberto nog altijd niet voor de waarheid uit te komen. Hij is weer begonnen met werken en op dagen dat ik optreed verzorgt hij madame Julie zoals hij al die jaren daarvoor heeft gedaan, allerhoffelijkst in stilte. Wel geeft hij haar het lokale blaadje in handen waarin een stukje over ons staat: “Dit tweetal lijkt niet van hier. Zij zijn gekomen met een rugzak vol robijnen en delen daarvan in ieder lied royaal uit.” We glimmen van trots en oom Bobby nog het meest.
Ik stuur een brief naar Ralph. Nodig hem uit voor een lang weekend, want ik wil graag dat hij een optreden van mij meemaakt. Meteen de eerstvolgende vrijdagavond staat hij voor de deur van het hotel-restaurant: hoogblond, lachend en bruinverbrand. Het is een mooie jongen en de begroeting is warm en hartelijk. Ik stel hem voor aan mijn oom en neef. Oom Bobby is een gastheer in hart en nieren. Hij gaat nog snel even een kleine maaltijd in de keuken voor Ralph in elkaar draaien. “Die jongen zal wel honger hebben na zo’n lange reis.” Ralph blijkt vooral moe. Na de maaltijd vertrekken we meteen naar boven, naar mijn kamer, waar hij binnen vijf minuten tegen mij aan in slaap valt. Het voelt veilig en vertrouwd. Madame Julie heeft gelijk: wat heeft een mens meer nodig dan iemand die zegt dat hij blij is je te zien en een lichaam om tegenaan te kruipen in de nacht?
De volgende ochtend slapen we uit. We praten en vrijen. Aan het ontbijt hangt zijn geur nog om mij heen, fris en zoet als jasmijn. Dan wordt het tijd om ons optreden voor te bereiden. Spullen klaarzetten, kelen smeren en de volgorde van de liedjes bepalen. Iedere dag proberen we wel een nieuw lied aan ons repertoire toe te voegen. Vandaag wil ik graag het lievelingslied van Ralph inbrengen. Dat blijkt toevallig ook een van de favorieten van Hector. Het optreden wordt een groot succes, mede door dit ‘Halala Afrika’ als klap op de vuurpijl aan het einde. Uiteindelijk zingt de hele zaal mee: “Halala, halala, eeuwig is ons Afrika”. Ralph zingt het hardst. Ik hoor hem overal bovenuit. Hij heeft geen mooie stem, maar hij meent wat hij zingt en dat klinkt zo oprecht dat ik zelf bijna een brok in mijn keel krijg en even niet verder kan zingen. Dus ik neem mijn tamboerijn en dans over de vloer tussen de tafels van het restaurant door. De mensen klappen, dansen en zingen. Het wordt een dolle boel. Oom Bobby is helemaal gelukkig en geeft een rondje van het huis.
Ralph kan er niet over uit hoe goed we zijn. Ik troon hem mee naar madame Julie en stel ze aan elkaar voor. Tot mijn verbazing gebaart de oude dame dat we nog een stoel moeten bijschuiven. Het restaurant is echter zo afgeladen vol, dat er nergens nog een stoel vrij is, behalve de lege stoel van Marico, maar daar durft niemand aan te komen, ik ook niet. Oom Bobby ziet mij zoeken en brengt een extra klapstoeltje, dat we half in het gangpad zetten. Madame Julie vertelt met vuurrode wangen tegen Ralph dat zij en haar man zaliger ook altijd hebben opgetreden en dat er weer allemaal prachtige herinneringen aan die tijd bij haar bovenkomen. Ik sta net op het punt om haar uit te horen over die beroemde concerten, als ik de stem van Ralph naast mij hoor vragen: “Wat was uw man voor iemand?” Aan de manier waarop madame Julie hem aankijkt en meteen zijn hand pakt, zie ik dat die vraag haar raakt. Tot in haar ziel treft deze simpele vraag doel.
“Mijn man was een heel bijzonder iemand”, begint de oude dame en ze kijkt onafgebroken naar Ralph. Die luistert aandachtig en knikt alleen maar af en toe. “Marico was klein van stuk, maar hij was groot van geest. In het begin waren we nog helemaal niet beroemd en overal waar we kwamen werd hij uitgelachen en nagestaard. Dat was hij niet zo gewend. Zijn ouders hadden hem beschermd opgevoed en in slaap gezongen met de liefste slaapliedjes. Je weet wel, van thula thula sluimer zacht en ga maar zorgeloos dromen. Ze wisten dat hij op een dag alleen zou staan, maar tot die tijd probeerden ze hem zo goed mogelijk te beschermen en alle denkbare liefde te geven. In het dorp waar zij woonden waren maar weinig mensen en uiteindelijk was iedereen aan hem gewend. Hij werd er volledig geaccepteerd. Daarom is het ongelooflijk dapper dat Marico de wereld introk en zijn passie uitleefde. Hij wilde de levens van mensen rijker maken door woorden en muziek, maar in het begin werd hij overal waar hij kwam uitgejouwd. Mijn kleine man bouwde een enorme zielskracht op. Hij zei altijd: ‘ze kunnen mij breken en slaan, ze kunnen zeggen dat ik weg moet gaan, maar ik zal blijven staan’ en dat deed hij. Hij stond fier rechtop, voor geen kleintje vervaard, met rechte rug en een trotse kop. Zelfs wanneer ze zijn hoop afpakten en zijn laatste druppel moed wegnamen, dan nog kreeg niemand hem klein. ‘Kom maar op met die wind’, riep hij dan uitdagend naar de hemel, ‘het onweer en de donder doen mij niks. Stuur gerust de nacht en laat het heelal op mij neervallen – ik zal blijven staan!’ Dus wanneer ze hem uitlachten, plantte hij zijn voeten stevig op de grond en onverzettelijk met opgeheven hoofd liet hij dan de storm over zich heen razen.”
Ralph knikt. Er staan tranen in zijn ogen. “Zo blijkt maar weer dat ook het kleinste lichtje de diepste duisternis kan doorbreken,” zegt hij. Ik kijk hem vragend aan. Hoe komt mijn vriend aan zulke wijsheid? Wat bedoelt hij precies? Nog voordat ik mijn vragen kan formuleren, legt Ralph uit waar hij op doelt: “zelfs het licht van de kleinste kaars, hoe dof of zwak ook, als dat lichtje de kracht heeft om te schijnen, zal het licht geven in het donker. Bovendien kan zo’n heel klein lichtje wel duizend andere lichtjes aansteken, die dan weer op hun beurt duizenden, nee miljoenen andere lichtjes kunnen aansteken. Uiteindelijk verlicht dat de hele wereld.” Madame Julie zucht. “Marico Toesius was inderdaad een voorbeeld voor velen”, vult zij aan, “hij toonde dat iedereen gelijk is en erbij hoort. Ieder mens heeft zijn kwaliteiten of ze nu homo zijn of hetero, verschopte straatkinderen of rijke zakenmannen, bejaarden, hoeren, travestieten, het maakt niet uit. Mijn Marico bracht zijn liedjes, maar hij bracht nog veel meer: hij was de belichaming van de kracht om helemaal jezelf te zijn. Soms ging hij voor de spiegel staan en trok al zijn kleren uit. Spiernaakt bekeken ze elkaar dan wel een uur lang: de man voor de spiegel en de man tegen de muur. Daar was veel moed voor nodig.” Ralph en ik zitten allebei te knikken. Oom Bobby komt langs met een blad vol drank. Hij deelt uit. Voor ons op tafel staan vier glazen fonkelende wijn. We proosten en drinken. Lachend kijk ik naar Ralph. Hoe makkelijk werd hij door het stellen van de juiste vraag niet in een middag de vertrouwensman van madame Julie…
Ook de volgende middag treden Hector en ik weer op. Ralph zit naast madame Julie en houdt heel teder haar hand vast. Na ieder lied applaudisseren ze en daarna vinden die handen elkaar weer. Af en toe zie ik ze naar elkaar over buigen en praten.
Vandaag hebben we als verrassing speciaal een lied van madame Julie en haar Marico in de lijst opgenomen. Hector en ik hebben er hard op geoefend. We wilden het goed krijgen. De tekst is zo mooi:
Zij plant haar woorden in de grond.
Zij maakt ze nat met tranen.
Zij hangt haar woorden in de wind
en gooit ze naar de zon.
Af en toe kijk ik naar tafel dertien om te zien hoe de oude dame op deze populaire hit van hun vroegere repertoire reageert. Madame Julie zit met hoogrode konen op haar stoel. Haar handen zo gevouwen dat het lijkt alsof ze bidt. Vooral ook omdat haar mond de woorden lijkt mee te prevelen:
Zij strooit haar woorden over de zee.
Wie zal ze horen?
Zij schreeuwt haar woorden tegen de nacht,
de sterren hebben oren.
Op een gegeven moment, als ik een paar zinnen later weer in hun richting kijk, heeft Ralph zijn arm om haar heengeslagen. Er rolt een voorzichtige traan uit haar ooghoek. Ik zing ferm door:
Zij vangt haar woorden in haar net
en slijpt ze aan een rots.
Zij bakt ze in het vuur
en de noordenwind komt
en haar woorden verwaaien.
Ze worden zaad,
het zaad wordt een ster,
de ster verschiet
en verdwijnt in het niets.
Hoe verder het lied vordert, hoe vloeiender de melodie uit Hectors contrabas stroomt. Dan weer wanhopig en treurend, dan weer woedend, berustend en opeens weer vol hoop. Ik ga helemaal op in de melodie, laat de woorden tot mij doordringen en vertel ze alsof het mijn eigen woorden zijn:
In een boomgaard worden weer nieuwe woorden geboren.
Zij plukt haar woorden in de boomgaard
en legt ze allemaal in haar mandje.
Zij vlecht haar woorden tot een krans,
poetst ze op met fluweel
en draagt ze als een kroon.
Met alle tederheid die in hem is houdt Ralph de oude dame voorzichtig vast. Tijdens de rest van het optreden kan ik mijn ogen amper van die twee afhouden. Het is zo lief om te zien. Meteen na het laatste lied ga ik ze begroeten en knuffel beiden lang en warm. Madame Julie nodigt ons uit om die middag mee te gaan naar haar huis. Ik weet niet wat ik hoor! Vragend pols ik Ralph met mijn ogen. Wil hij niet veel liever met zijn tweeën zijn? Hij is tenslotte speciaal voor mij dat hele eind hierheen komen rijden. Maar mijn vriend overziet in een oogopslag de situatie en staat zijn kostbare tijd met mij af om hem te delen met een verdrietige oude vrouw. Ik ben ontroerd. Meer dan met welke liefdesbrief ook toont hij met dit gebaar dat hij werkelijk van mij houdt. En niet alleen van mij: hij bewijst dat hij tot een diepe alomvattende liefde in staat is. Wat een mooie man!
Dus we nemen de uitnodiging met beide handen aan en stappen even later alle drie in de auto van madame Julie. De ogen van de chauffeur lichten op wanneer hij het portier voor ons openhoudt. Het is maar een klein stukje rijden. Eigenlijk staat het huisje van madame Julie niet ver van het huis van Hector, want een huisje is het. “Klein maar fijn”, roept ze voordat we iets kunnen zeggen. Voor de deur staat een statige oude boom met prachtige bladeren. Binnen is het gezellig ingericht. Het ruikt er naar wierook en lavendel. De huiskamer staat vol snuisterijen. Souvenirs die allemaal een herinnering herbergen, zo blijkt, want we hoeven maar ergens naar te kijken of er zit een verhaal aan vast. Langspeelplaten en oude boeken. Een foto van een schoolklas; alle kinderen mooi gerangschikt, netjes rij na rij. Wat zou er van hen geworden zijn? Leven ze nog of zijn ze dood, net als Marico? Ralph vraagt aan madame Julie hoe haar man gestorven is. In een opwelling geef ik hem een schop en sis zo onhoorbaar mogelijk: “Hou op”. Zoiets doe je toch niet! Maar het is al te laat. De oude dame zucht en zegt: “We hadden die avond veel drank op. We konden amper ons bed vinden. Ik weet nog dat Marico keihard zijn hoofd stootte voordat we lachend over elkaar heen rolden op het matras en ronkend in slaap vielen. Als hij teveel op had, dan kon hij oorverdovend snurken. Tegen de ochtend werd ik wakker. Buiten begon het net te schemeren. Onze gordijnen waren nog open. Ik voelde mij meteen onbehaaglijk. Er klopte iets niet. Het was te stil. Ik draaide me om naar Marico en zag onmiddellijk dat het mis was. Hij lag daar zo… zo…” Haar stem trilt en breekt. Samen schieten we op haar af en omklemmen de oude vrouw met vier stevige armen, maar echt huilen doet ze niet.
Ze gaat thee zetten. Ralph loopt mee om haar te helpen. Vanuit de keuken roept ze dat het niet nodig is. Stiekem knuffel ik mijn lieve vriendje daar midden in de huiskamer. “Sorry van die schop”. Even later komt madame Julie met een dienblad in beide handen met daarop drie bekers rooibosthee. Voetje voor voetje schuifelt ze naar de tafel. Ik houd mijn hart vast, maar de oude dame weigert alle hulp. “Die heb ik nog van Marico gekregen”, licht ze mij in, met haar hoofd wijzend op de roos in het wijnglas waarmee ik in mijn handen sta. Het had mij aangetrokken op de plank in de hoekkast: de dieppurperen verdroogde rozenblaadjes staken zo mooi af tegen de donkergroene kelk. “Ik hoor hem nog zo zeggen: ‘breng mij bloemen als ik leef”,” vult madame Julie aan. Over die woorden sta ik na te denken als ik gedachteloos de roos streel. Opeens begint mijn duim te bloeden. “Kijk,”, roept de oude dame blij verrast, “Marico is niet echt dood, hij raakt nog altijd mensen.” Het klinkt zo grappig dat we allemaal in de lach schieten.
Het wordt een gezellige middag. Pas na uren vertrekken we. Bij de voordeur, als Ralph madame Julie omhelst en begroet, zie ik onder de kapstok een koffer staan, klaar voor vertrek, maar met een dikke laag stof erop.
Tegen donker zijn we terug in het hotel-restaurant. Daar is het diner voor de gasten al geserveerd en kunnen we meteen aanschuiven aan de familietafel. We eten samen met oom Bobby, Roberto en Hector. Zij zijn al in een geanimeerd gesprek verwikkeld en het verbaast me hoe makkelijk Ralph invoegt. Hij vertelt over onze ontmoeting met madame Julie en over haar man Marico die zo’n onuitwisbare indruk heeft achtergelaten. “Marico zei altijd dat je niets moest terug houden. Het leven is te kort en morgen is het te laat voor berouw, dus moet je vandaag de geheimen delen die je tot nu toe altijd binnen hebt gehouden.” Roberto verslikt zich bijna in zijn lamskoteletje, maar oom Bobby slaat mijn vriend op zijn schouders en zegt dat hij het er helemaal mee eens is.
Ik zie de blikken tussen Hector en Roberto over tafel vliegen. Dit is hun kans. Zo onmerkbaar mogelijk knik ik mijn neef toe. Het is tijd om open kaart te spelen. Roberto heeft weer lucht en begint hakkelend een lang verhaal over dat ook hij het eens is met die stelling van eerlijkheid en zo. Zijn vader luistert aandachtig, maar wordt allengs zenuwachtig van het geschutter van zijn zoon. Roberto is al vijf minuten aan het woord en heeft nog niets gezegd, of in ieder geval nog niets over zijn gevoelens voor Hector. “Kom toch bij je punt uit, jongen, zeg mij nu toch eindelijk wat je bedoelt”, gooit oom Bobby zijn zoon voor de voeten. Verschrikt kijkt Roberto hem aan. Dan richten zijn ogen zich op de zwarte man tegenover hem. “Ik hou van Hector”, fluistert Roberto zacht. Oneindig zacht, maat toch heeft iedereen het kunnen horen!
Het hoge woord is eruit. Geen moment durft Roberto naar zijn vader te kijken. Mijn neef ziet niet hoe oom Bobby lacht. Pas wanneer die hem in zijn nekvel grijpt en “gefeliciteerd” roept, beseffen de beide jongens dat hun liefde in dit gezin helemaal geen probleem is. Opgelucht halen we adem. Roberto moet nog wel drie keer naar zijn vader kijken voordat hij het gelooft. “Mijn zoon, ieder mens heeft recht op zijn eigen geheimen, maar dacht je nu werkelijk dat het niemand opviel hoe jij tijdens de optredens verliefd naar Hector stond te staren?!” Oom Bobby laat champagne aanrukken. Er wordt getoost en ook Hector krijgt een vaderlijke hand in zijn nek en een welgemeende zoen van zijn aanstaande schoonvader ergens tussen zijn slaap en zijn kaak. Het verliefde stel zit te blozen en te knipogen. Ze houden op een gegeven moment zelfs even elkaars hand vast. Het ziet er nog wat onwennig uit.
“Weet je jongen,” roept oom Bobby over tafel naar zijn zoon, “iedere ouder moet toezien hoe zijn kind het eerste liefdesverdriet oploopt. Dat is een ervaring die elk mens ooit een keer doormaakt. Daartegen kon ik je niet beschermen. Ieders hart wordt eerst met vuur gedoopt. Dat is het pad dat we allemaal moeten lopen. Op die manier worden we groot en zullen wij leren het leven te trotseren. Het enige dat ik voor jou kon doen was je een kompas geven voor op je levensweg en een lamp om het pad voor je voeten te verlichten, maar ik moest er in berusten dat jij je eigen weg zou gaan. Jij mocht leren je eigen koers te varen. Je ondervond aan den lijve dat als jij op niemand leunt, er ook niemand op jou steunt. Dat als jij niets van iemand draagt, ook niemand jou ooit hoeft te dragen. Het is de wezenlijke keuze in het leven van ieder mens tussen eenzaamheid en vrijheid of liefde en verbondenheid. Die stap heb jij vandaag gezet. Je hebt gekozen voor de liefde, eerlijk en open. Ik ben trots op jou, mijn zoon.” We zitten allemaal met een brok in onze keel van ontroering.
Ik kijk naar Ralph en denk aan de woorden van madame Julie. Op een bepaalde manier heeft zij mij dezelfde les geprobeerd te leren. “Oom Bobby,” verstoor ik het gewijde moment, “u heeft het over eerlijkheid. Nou, ik zou eerlijk gezegd morgen graag een dagje vrij willen.” Iedereen aan tafel schiet in de lach, het is ook zo’n grappige overgang. Mijn oom lacht hartelijk mee. “Meid, jij hebt zo hard gewerkt. Natuurlijk krijg jij een dag verlof”. Mijn ogen vinden die van Ralph en zonder woorden vraag ik hem of hij nog een dag langer kan blijven. Zijn heldere blauwe kijkers worden twee vochtige zeeën als hij ontroerd mijn aanbod aanneemt. Deze fijngevoelige man begrijpt mij zonder dat ik veel hoef uit te leggen.
De volgende ochtend slapen we uit. We hoeven de hele dag niets. We kunnen lekker lang blijven liggen, lepeltje-lepeltje of gewoon maar zo’n beetje naast elkaar. We hoeven niet te praten of te denken. We kunnen wijn drinken en thee schenken en kijken hoe de dag blinkt en schittert. Het is heerlijk om zo lui te kunnen zijn en niets te hoeven bewijzen. Alles is goed, zolang we maar samen zijn.
Ralph weet dat ik van sprookjes houd en veilig weggekropen in zijn holletje vertelt hij me een kluchtige variant van de wolf en de drie biggetjes. “De wolf blies hard tegen het hek, van huf en puf, en van sit sit so. Gek,” grapt hij, “dat doen jakhalzen nu nooit voor ganzen”. Ik word er giechelig van. Vooral als hij me ook nog over mijn blote huid probeert te kietelen met twee zachtstrelende veren. Melig geworden doen we lekker mal en vrijen de kussens van het bed.
Die middag gaan we naar zee. De zon schijnt zacht, de dag is zoet als honing. We gaan bij de carrousel zitten, onder een parasol en tellen alle schepen. Grote golven rollen de zee in en uit. Hoog boven ons drijft een meeuw rondjes in de lucht. We zijn simpelweg gelukkig met elkaar. “Zullen we een eiland kopen en samen weglopen?”, grapt Ralph. Even speel ik het spel mee, maar dan moet ik toch eerlijk zijn: “Weet je, Ralph, ik ben een zangeres en ik droom ervan om met liedjes rond te strooien. Waarschijnlijk zoek ik naar iets wat ik nooit zal vinden… Het klinkt misschien gek, maar het liefste zou ik dwars door de dood heen zingen, zo’n gevoel is het. Ik wil zo graag proberen om iets te maken, ik wil niet breken of haten, maar op zoek naar mooie woorden ben ik de liefde vaak verloren.” Hakkelend rollen mijn gedachten mijn mond uit. Een opgehoopte brei aan gedachten die zich een weg naar buiten baant. ”Misschien blijf ik een leven lang op reis en is dat geen leven om met iemand te delen. Toch behoort heel mijn hart aan jou.” Ik schrik van mijn eigen woorden, denk even na en herpak mezelf: “Nee, laat me niet teveel beloven, want ik blijf mijn dromen trouw. Ik wil nog zoveel woorden zingen, Dat is mijn diepste wens. Ik wil alleen zijn en ook bij jou zijn, dus ik vind nooit de balans.” Minutenlang geef ik lucht aan mijn twijfels en leg al mijn kaarten op tafel. Het geeft niet, want Ralph houdt van mij en geeft me alle ruimte die ik nodig heb. Misschien kunnen we na ons beider afstuderen samen met Hector op toernee. Ralph kan onze manager worden. Of we verzinnen er iets anders op. Hij wil onder geen beding in de weg staan van mijn passie.
Aan het eind van de dag lopen we loom over het witzand en kijken hoe de zon in de zee zakt. Als we terugkomen in het hotel-restaurant heeft oom Bobby hoogstpersoonlijk voor ons de tafel gedekt met zijn beste linnen en bestek. Overal staan kaarsen. Roberto serveert ons een romantisch dineetje voor twee. De kok heeft zijn best gedaan op een bijzondere combinatie van groene vijgen met kerrie en kaas. Verrukkelijk! En patatjes vinden we ook allebei lekker. In een hoekje speelt Hector liefdesliedjes op zijn contrabas.
’s Nachts breekt een zomerbui los met hevig onweer en zware donder. Bang kruip ik tegen het warme lijf naast mij in bed aan. Ralph slaat zijn armen om mij heen. “Luister naar de gietende regen,” fluistert hij in mijn oor, “en weet met iedere druppel dat ik meer van je houd. Zolang we samenzijn, kunnen we alles aan.”
Met dat gevoel nemen we de volgende dag in alle vroegte afscheid. Over een paar weken is de vakantie teneinde en zal ik naar hem terugkeren, sterker en zekerder van mijn gevoelens voor hem dan toen ik hier aankwam.
Ik kan haast niet wachten totdat madame Julie komt lunchen, zo graag wil ik haar vertellen over alle ontwikkelingen in de liefde tussen Hector en Roberto, en tussen Ralph en mij. Maar als ik een seconde later madame Julie uit de auto zie stappen, besef ik dat daar geen ruimte voor zal zijn. Ze ziet bleek als een spook. Uiterst voorzichtig begeleid ik de broze oude dame naar haar plaats. Zelfs nog voor ik de twee glazen wijn haal, schuif ik aan en vraag omzichtig: “Madame Julie, wat is er aan de hand? Het lijkt wel alsof u een geest heeft gezien.” Ze knikt zonder mij aan te kijken. “Dat heb ik ook”, fluistert ze nauwelijks hoorbaar, “vannacht had ik zo’n rare droom. Marico was opgestaan uit de dood en klopte aan mijn deur, met bloemen, wijn en brood, precies zoals hij vroeger altijd deed. Hij ging op de bank zitten en glimlachte verlegen. Mijn mond was droog. Mijn handen beefden toen ik de fles open maakte en hem zijn glas aanreikte.” Madame Julie staart wezenloos naar de handen in haar schoot, maar vertelt toch verder.
“We zaten samen op de bank. Het was net echt. Hij keek me diep in mijn ogen en zei dat hij het zeer op prijs stelde dat ik altijd in onze liefde ben blijven geloven. Ik wist niet goed wat ik moest doen, sneed het brood en zette de lelies in een vaas. Ondertussen bekeek Marico de knipsels uit de kranten en tijdschriften die ik in plakboeken had verzameld en die allemaal over hem gingen, de beroemde zanger en tekstdichter. ‘Het internet ontplofte bijna met huldeblijken na jouw dood’, vertelde ik hem, ‘van Amsterdam tot Sydney heeft men om jou gerouwd en de Radio zonder grenzen speelt sindsdien elke dag een lied van jou’.” De ogen van de oude vrouw lichten een klein beetje op door de herinnering.
” ‘Bij een tentoonstelling over jouw leven zijn vele mensen komen kijken en ze huilden. Jouw werk was voor hen even heilig als een kerk’, dat vertelde ik hem allemaal. Hij zette zijn bord neer en legde zijn hoofd in mijn schoot zoals hij altijd placht te doen. ‘Liefste, je moet geen hartepijn meer hebben’, zei hij tegen me, ‘ik ben niet echt dood. Zolang jij mij kunt herinneren zal ik leven in jouw hoofd en alleen jij kunt besluiten om die herinnering te stoppen.’ Oh Sara, het was zo dubbel.” Madame Julie kijkt mij nog altijd niet aan. Blijkbaar is ze zich wel bewust van mijn aanwezigheid. “Het voelde zo dubbel. Hier was mijn felbegeerde man. Ik kon hem zien en aanraken. Ik kon met hem praten, maar ik wist tegelijkertijd dat het slechts een droom was. We hebben herinneringen opgehaald aan hoe wij zaterdags door de straten liepen, aan die Kerstmis op het strand en aan dat hotel waar wij het slechtste bord met vis en patat op heel de aarde bestelden. Of aan die keer dat hij mij onverwachts uit een hotel opbelde, jaren geleden in september, en dat hij mij zoende op het strand. Alles kwam terug: de vis op de kolen, het kaarslicht op de tafel en de champagne naast ons bed.
We hebben zelfs gelachen Sara! Kun je je voorstellen? In mijn droom lagen we slap van het lachen om die keer dat we zoveel stoom hadden geproduceerd dat de hele badkamer wel een sauna leek: er zat stoom tegen de ruiten en op de mat, op de tafel, overal! Marico was dan klein, maar hij kon ontzettend lekker vrijen en hij maakte daar zelf altijd om het hardst de meest komische grappen over.”
Madame Julie kijkt me aan met inmiddels hoogrode konen van het vertellen. Haar ogen twinkelen even bij de gedachte aan al die mooie herinneringen. Dan zie ik ze weer verschieten en ze schudt gelaten haar hoofd. “Het was zo dubbel Sara. Al die tijd wist ik dat zijn gezicht ieder moment weer kon verdwijnen, omdat hij uiteindelijk toch zou moeten terugkeren naar de andere kant, waar hij voor altijd jong en vrij kan zijn en waar het leven hem niet meer kan verschroeien. Dat gebeurde ook. Hij stond op, kuste mij ten afscheid en liep weg. Hoezeer ik ook hoopte dat hij zich om zou draaien en terug zou komen om mij mee te nemen, want ik mis hem zo.” Madame Julie breekt in een hartverscheurend snikken uit. “Ik mis hem nog altijd zo vreselijk!”, roept ze uit tussen een aantal uithalen door. Nog nooit heb ik haar zo hard zien huilen. Roberto komt kijken of het wel gaat. Samen wiegen en troosten we de oude dame totdat het verdriet overgaat in zachtjes snikken. Ongemerkt vraag ik me af of ze haar grote verdriet ooit eerder heeft kunnen uithuilen. Ze hebben haar volgespoten met kalmeringsmiddelen. Net zolang totdat haar gevoelens verdoofd waren en haar hoofd uit niet meer bestond dan pluizige watten. Al die gevoelens zijn vast gaan zitten en hebben een uitweg gezocht in vaste rituelen, zonder ooit te kunnen oplossen. “Huil maar,” zeg ik en streel over de lange zilverblonde haren van madame Julie, “huil maar, dat lucht op.”
Die hele middag zit ik bij haar aan tafel dertien en hoor hoe moeilijk zij het vindt om haar pad alleen te gaan en zich af te vragen waar haar geliefde nu is. ’s Nachts doet ze net alsof haar hoofdkussen zijn lichaam is en alsof hij in het donker op haar wacht. “Tegen de tijd dat ik naar bed ga, schreeuwt iedere cel in mijn hongerlijf om zijn armen stevig om mij heen te voelen.” Natuurlijk wist iedereen hier in het hotel-restaurant hoezeer madame Julie haar overleden man miste, maar hoe het precies is om je man na een gelukkig huwelijk zomaar ineens te moeten missen, daar kon ik me toch geen duidelijke voorstelling van maken. Voor de oude dame lijkt het zeer genezend om uitgebreid te kunnen vertellen over haar gevoelens.
In de weken daarna ga ik nog vaak even bij haar zitten en begrijp dat niet alleen hier lunchen een dagelijks terugkerend ritueel is, maar dat voor haar iedere dag al twintig jaar volgens een vast patroon verloopt. Elke ochtend staat de oude dame vroeg op. Eerst groet zij de morgenzon in een roze nachtjapon met pantoffels aan haar voeten. Dan voert ze vruchten aan de vogels en drinkt zwarte koffie. Vervolgens eet ze geroosterd brood met honing en slikt pillen voor haar hart. Daarna trekt zij haar kleren aan en gaat op de stoep zitten luisteren naar cassettes vol van hun oude muziek. Wanneer de kerkklok elf uur slaat, drinkt ze rooibosthee en eet in karnemelk geweekte beschuit. Even voor twaalven brengt de auto haar naar het hotel-restaurant. ’s Middags bladert ze door oude fotoalbums en knipselmappen uit een lang vervlogen tijd. Wanneer het buiten koeler wordt, staat zij met moeite op, sleept haar voeten naar binnen en sluit de deur. Om zes uur trekt ze opnieuw haar wollen nachtjapon en pantoffels aan. Groet de ondergaande zon, bidt en blaast de kaarsvlam uit. Maar heel vaak kan zij ’s nachts niet slapen. Dan zit ze voor de kachel en leest zijn laatste gedicht. Of zij gaat midden in de nacht, wanneer het buiten warm genoeg is, op haar rug in het gras liggen en verdwijnt in de melkweg, wachtend op de nieuwe dag.
De weken gaan voorbij. Soms treed ik samen met Hector op. Soms spreek ik met madame Julie. Andere dagen ben ik vrij en ga zwemmen in de warme zee of neem de auto voor een tocht de bergen in. Ik voel me helemaal thuis bij oom Bobby en Roberto, maar de dag van mijn vertrek nadert en ik verlang naar huis en naar Ralph.
Op de laatste dag van mijn aanwezigheid hier neemt madame Julie mij terzijde wanneer ik haar naar tafel dertien begeleid. Ze neigt haar hoofd in mijn richting en spreekt met indringende stem: “Vandaag wil ik dat jij op de plaats van Marico gaat zitten en zijn glas ledigt.” Ik schrik van haar uitnodiging, maar ze knikt vastberaden en wijst naar de lege stoel tegenover haar. Nog een beetje weifelend neem ik plaats. Het voelt vreemd om op deze plek te zitten. Madame Julie laat het beeld tot zich doordringen en zucht “het is goed”. Ze leunt ver voorover en pakt mijn beide handen stevig vast. “Ik wil je uit de grond van mijn hart bedanken voor alles wat je voor mij hebt gedaan.” Meteen wil ik inhaken door te zeggen dat zij ook veel voor mij heeft betekend de afgelopen twee maanden, maar haar ogen leggen me het zwijgen op. “Nu is het mijn beurt om jou te bedanken. Weet je, ik ben jaren geleden van binnen geëmigreerd naar een kamer in mijn hoofd en heb van daaruit de hele wereld in het oog gehouden. Die kamer bood mij een schuilplaats tegen de stormen die daar buiten woeden en beschutte mij tegen een wereld waarin ik ongemakkelijk leefde. Het bevrijdde mij van bagage en gaf mij rust. Die plek waarin ik mij had teruggetrokken was een veilige plaats, maar jij hebt me geholpen om toch iets meer in de wereld te gaan wonen. Begrijp je wat ik zeg? Komt mijn bedoeling over, lieve Saartje? Dring ik door tot in jouw binnenste binnenkring?” Ik knik en laat haar woorden doordringen tot de diepste kamer van mijn hart. Ze ziet het gebeuren en glimlacht tevreden.
Roberto komt met twee glazen wijn. Die was ik helemaal vergeten te serveren. Madame Julie knijpt even in mijn handen, laat ze los en leunt achterover in haar stoel. De wijn fonkelt donkerrood voor onze neuzen. We bedanken Roberto, nemen de glazen ter hand en proosten op het leven en de liefde. Pas als ik zeker weet dat madame Julie er helemaal achterstaat dat ik van Marico’s wijn drink, neem ik een slok. We knikken elkaar toe. Om haar mondhoeken krult een glimlach. Het is heel dapper wat zij vandaag presteert.
Na een korte stilte vraag ik madame Julie waarom zij zichzelf nooit eerder heeft uitgesproken. Daarover hoeft de oude dame niet lang na te denken. “Ach Sara, in het begin zijn er zoveel mensen die je sterkte wensen. Ze zeggen dat ze zich met jou verwant voelen en dat er kracht naar kruis zal komen. Ze hopen dat je veilig thuiskomt, et cetera, et cetera, maar wat heb je eraan?! Allemaal lege woorden. Aan het eind van de dag zit je alleen en staart in het donker van de nacht. Weet je wel hoe diep de nacht kan zijn? En hoe lang hij kan duren? Veel te lang zonder je geliefde!” De stem van madame Julie klinkt fel, maar dan worden haar ogen zachter. “Ik weet wel dat ieder mens iets heeft om te dragen: een graf, een plaats, een monument, een tijd, een zakdoek nat van oud verdriet of een halssnoer gegoten uit herinneringen. Net zoals ieder land zijn eigen lijken telt. Misschien zouden we elkaar tot troost kunnen zijn, maar dat kon ik toen nog niet zo zien. De dood van Marico kwam totaal onverwacht. Het was voor mij een shock, waar ik pas na lange tijd uit ontwaakte.”
We drinken onze wijn uit en praten over mijn toekomstplannen. Om twee uur, wanneer haar auto voorrijdt en ik het liefst nog wat langer wil blijven praten om het afscheid uit te stellen, staat madame Julie resoluut op. “Bedankt Sara, maar dat hoeft niet. Vandaag is het mooi weer en warm. Ga naar buiten en laat de zon op je schijnen, laat al je zorgen verdwijnen. Het leven is een lied.” Dat zijn haar laatste woorden aan mij, voordat de chauffeur de mooie oude dame bij de deur van mij overneemt. We kussen en zwaaien. Dan is het contact voorbij, maar in mijn herinnering zal zij altijd voortleven, samen met Marico.
Ik volg haar raad op en ga naar buiten. Loom slenter ik door de warme namiddag in de richting van de zee. Boven op de hoogste duintop ga ik in het warme zand zitten en schrijf een brief.
Lieve, lieve Ralph,
Ik vertrok naar het zuiden om te ontdekken wat ik precies voor je voelde en waar ik in geloof in het leven. Deze zomer heeft mij heel goed gedaan en een aantal belangrijke antwoorden gegeven die ik graag met jou – mijn toekomstige man – wil delen.
Ik geloof in bomen, rooibosthee, pantoffels en de blues. Ik geloof in duinen en rivieren, in kinderen en de zee. Ik geloof in kaarsen en schelpen, wierook en de zon, in kerrie en Kerstmis, in de golven en mijn wollen japon. Ik geloof in wolken en in sprookjes, groene vijgen en in kaas, in bladeren en weerlicht, in gitaren die kunnen razen. Ik geloof in rock en roll, lamskoteletjes, in klokken en in groen, in vuren en dolfijnen, in patat en watermeloenen. In veren, in vergiffenis en jasmijn, teddyberen, lelies en fonkelende wijn. Ik geloof in liefde en in jouw handen, in jouw ogen en jouw mond. Ik geloof in kussens en in zoenen en in woorden die niet verwonden. Ik geloof in God en al haar wonderen, en in jouw geur die aan mij kleeft. Ik geloof in stormen en in seizoenen en mijn lief ik geloof in jou. Ik geloof zo vanzelfsprekend in jou als de jaren om ons heen oud worden. Ik geloof in jou! Voor altijd je Sara.
Deze brief zal ik meenemen en thuis aan Ralph overhandigen. Als het goed is ben ik eerder in het noorden dan de post. Resten mij alleen nog de laatste wandeling naar het hotel en de allerlaatste dienst en maaltijd in het vertrouwde restaurant.
Die avond neem ik ook afscheid van Hector, Roberto en oom Bobby. We bedanken elkaar en ik beloof volgend jaar terug te komen, samen met Ralph. Daar verheug ik mij nu al op. Boven op de kamer is mijn koffer snel gepakt. Deze laatste nacht slaap ik kort maar diep.
De volgende ochtend vertrek ik ver voor zonsopgang, terwijl iedereen in het hotel-restaurant nog slaapt. Ik laat het dorp en de mensen achter mij. Door de nevels, door de verre verlaten vlaktes rijd ik steeds verder naar het noorden. De zon komt op en klimt al snel hoger en hoger. Het wordt warm in de auto. Door de hitte lijkt de trillende weg voor mij net een hersenschim. Op de radio zegt de weerman dat het koud zal worden in de nacht en er worden verspreide donderbuien over het hele land verwacht.
Is dit echt dezelfde route als die ik op de heenweg nam? Verbeeld ik het mij of heeft deze weg steilere heuvels? Waren er twee maanden geleden niet meer rustplaatsen waar ik kon stoppen? De riviervallei is droog en de wijngaarden zijn kaal. Ieder uur herhaalt de weerman zijn onheilspellende bericht: het zal koud worden vannacht en over het hele land worden verspreide onweersbuien verwacht. In de verte zie ik hoe donkere wolken zich samenpakken. Ik voel hoe de angst mij vastgrijpt: zal ik op tijd thuis zijn of zal het noodweer mij voor die tijd inhalen?
Na een hele dag voortjakkeren, gaat de zon langzaam onder en verdwijnt in de schemering achter de horizon. Met iedere minuut die voortschrijdt wordt het donkerder. Het onweer hangt dreigend gifgroen in de lucht overal om mij heen. Ik voel me alleen. Er is niemand anders op deze weg. Dan zie ik weerlicht en de donderbui begint. Door de stromende regen verandert de weg al snel in een gladde zilveren slang die met iedere bliksemflits even oplicht. Het weerlicht lijkt van alle kanten op me af te komen. Ik word steeds banger, maar kan niets anders doen dan doorrijden in deze storm en het beste ervan hopen. Verspreide donderbuien duren nooit lang, spreek ik mezelf moed in. Ze komen en ze gaan. De storm zal vanzelf bedaren.
Dan doemen er in de diepe duisternis voor mij plotseling lichten op. Het is een tunnel en mijn hart begint rustiger te kloppen. In de tunnel ben ik veilig. Daar parkeer ik en wacht in de auto totdat de storm is uitgewoed tegen de wand van de tunnel en tegen de nacht.
“Vader God,” bid ik zachtjes voor mij uit in het donker, en dan iets harder: “God, U kent mijn naam, mijn binnengoed en mijn er buiten staan. Mijn grootspraak en mijn klein verdriet. Mijn vasthouden aan alles wat vergaat. U kent mijn vrees en mijn hoop. U kent het pad dat ik loop, want dat hebt U allang voor mij geëffend en bereid.” Zo bid ik hardop in de auto. Het maakt mij rustig, alleen al om mijn eigen stem te horen. “Moeder God, U kent mijn waan, mijn ego en de draak waartegen ik tevergeefs blijf vechten. Alle pelgrims keren ooit naar huis terug en elke zwerver komt weer thuis, maar ik verdwaal steeds op het grote pad, zoekend naar Uw herberg. Dank U, God, dat U mij altijd weer de weg wijst. U heeft mij met Uw licht gezegend en dat licht strooi ik nu zoveel mogelijk over iedereen. Ik heb niets, maar U maakt mij rijk!”
Ik kruip weg onder een deken en probeer wat te slapen. Als ik bijna ingedommeld ben hoor ik een stem. Werkelijk, ik zou zweren dat ik niet alleen was daar! Die stem sprak tegen mij: “Slaap maar en wees niet bang. Ik hou de wacht, het beste ligt nog voor je”.
Een paar uur later word ik wakker van de stilte rondom. De storm is gaan liggen. Uitgerust start ik de motor en rijd de tunnel uit. Om mij heen is het nog steeds donker, het is midden in de nacht, maar dat deert mij niet. Ik geef plankgas. Het zuiderkruis is mijn kompas. Nog een paar uur en dan ben ik thuis. Slechts een paar bochten nog en dan ligt daar ons huisje bij de zee, waar Ralph op mij wacht.
Plaats een reactie