1.
Ik zit op mijn gemak aan de hoge houten tafel. Het werkblad ligt bezaaid met gedroogde bloembladeren. Blaadje voor blaadje neem ik voorzichtig in mijn handen om te controleren of ze niet beschimmeld zijn. Het moet precies gebeuren, want dit zijn medicijnen en als ik iets verkeerd doe kan dat grote gevolgen hebben. Al urenlang ben ik ingespannen bezig. Opeens zie ik een blad dat afwijkt van alle anderen. Het is iets groter en lijkt wel een andere kleur te hebben. Is dit werkelijk wolfsmelk? Of is dit toch het giftige en reuze gevaarlijke…
“Vort jij!” roept een bulderende stem net naast mijn oor. Ik schrik me rot. Dat doet dokter Spina nu altijd. Als een schim sluipt hij door zijn apotheek om dan opeens vlak achter mij op te duiken en me de stuipen op het lijf te jagen. Als ik me omdraai om er iets van te zeggen krijg ik haast een hartaanval, want ik sta plotseling oog in oog met een levensgrote ravenkop. Echt angstaanjagend.
Lachend haalt dokter Spina het zwarte masker met de enorme neus van zijn gezicht. Dat masker gebruiken artsen en geestelijken als ze mensen moeten bezoeken die besmet zijn met de pest. Dan doen ze zo’n zwarte kap voor hun neus en mond ter bescherming. Het lijkt net op de snavel van een raaf! Waarom schrok ik daar nou zo van? Ik heb toch vanmorgen zelf nog de gedroogde lavendelbloemetjes in de neuskap gedaan tegen de stank van de etterende pestwonden?
Dokter Spina legt het masker naast de blaadjes op de werktafel en kijkt mij boos aan. Twee donkere ogen priemen in de mijne van onder zijn woeste bruine haarbos en borstelige wenkbrauwen.
“Wat sta je daar nou nog,” bromt hij, zijn gezicht vlak voor de mijne houdend. Ik kan zijn muffe adem ruiken. “Ga naar vrouw Swaneveld en breng haar de medicijnen. Ze zit er op te wachten.”
Zo snel ik kan laat ik mij van de kruk glijden en doe mijn schort af. Met een opgejaagd gevoel pak ik het papieren zakje met medicijnen uit de kast dat al de hele dag klaar ligt om weggebracht te worden en ga naar buiten. Gelukkig kan ik bij de voordeur nog net mijn omslagdoek van de haak grissen, want het is buiten nog best fris al is het eindelijk lente.
Het is half vier in de middag. Ik heb de hele dag in de apotheek op mijn kruk gezeten, kruiden uitgezocht, ververst en geordend. Het is fijn om even buiten te zijn en mijn benen te strekken. Terwijl ik mij naar het huis van de familie Swaneveld spoed, vraag ik mij nog wel af waarom dokter Spina zo vaak dat gekke masker draagt de laatste tijd. Er heerst toch helemaal geen pest momenteel?! Bovendien is hij een apotheker en geen arts of geestelijke. Een apotheker mengt slechts de pillen, poeders en drankjes die de arts aan een patiënt voorschrijft, dus meestal krijgt dokter Spina de patiënten zelf helemaal niet te zien. Zou hij bang zijn om via een arts besmet te raken? Nou ja, de pest is ook wel een hele akelige builenziekte, waar de meeste mensen een nare dood door sterven.
Als ik bij het huis van de familie Swaneveld aanklop, doet Aagje de dienstbode open. Ze loopt te snotteren. Haar ogen zijn roodbetraand en ze dept haar wangen met de punten van haar schort. Zou ze ook ziek zijn? Meneer Swaneveld was behoorlijk verkouden, misschien heeft hij haar aangestoken.
“Hier,” zeg ik snel en stop Aagje gehaast het zakje in de hand. “Als ik opschiet kan ik ook voor jou nog wat medicijnen halen.” Bijna heb ik me al omgedraaid om terug te lopen naar de apotheek, wanneer Aagje heel hard begint te huilen en door haar trillende handen het pakje met kruiden op de grond laat vallen. “Het is niet meer nodig,” snikt ze. “De heer des huizes is een uur geleden gestorven.” Ze pakt het zakje van de grond, duwt het in mijn handen en sluit resoluut de deur voor mijn neus dicht.
Het duurt even voordat ik doorheb dat zij met de heer des huizes meneer Swaneveld bedoelt. Vol verwarring staar ik naar de dichte deur. Meneer Swaneveld was toch alleen maar verkouden? Hoe kan hij nu opeens dood zijn? Zou er dan toch weer de pest heersen?
Eigenlijk zou ik met zulk nieuws meteen naar dokter Spina moeten rennen. Hij zou dat als apotheker als een van de eerste moeten weten. Al is er geen medicijn tegen deze akelige ziekte, maar wel zijn er een heleboel middelen in omloop om te proberen besmetting te voorkomen. De komende dagen zullen we die voorraden moeten aanvullen. Maar goed, dat is meestal mijn taak, en ik kan me er niet toe zetten om harder te lopen dan ik nu doe. Ik moet nadenken. Laatst was de oude mevrouw Wynman ook al onverwacht overleden. Zou zij ook de pest hebben gehad? Ik heb, toen ik haar dood in haar huisje vond, niets gezien. Alleen misschien lichtblauwe lippen, maar dat is geen symptoom van de pest. En mevrouw Wyman was al stokoud.
Langzaam, met een hoofd vol vragen, loop ik terug naar huis. Althans, het is de plek waar ik woon en werk en slaap, maar ook na vijf jaar voelt het nog altijd niet als thuis. Mijn ouders zijn gestorven aan de pest toen ik nog heel klein was. Een oud kruidenvrouwtje dat even buiten de stadsmuren woonde, de wijze Mimille, ontfermde zich over mij. Zij heeft mij onder haar hoede genomen en alles geleerd over geneeskrachtige kruiden. Daarom hoefde ik, toen zij stierf, niet naar het spinhuis, maar kreeg ik een plek toegewezen bij dokter Spina. Sindsdien woon ik bij hem op de tochtige koude zolderkamer en maak lange dagen. Maar ik klaag niet, want ik ben omringd door mijn geliefde planten en ik kan mijn kennis gebruiken om de mensen van deze stad te helpen genezen. Dat is een wonderschone taak.
Wanneer ik een halfuur later de apotheek binnenstap, kijkt dokter Spina verschrikt op, alsof ik hem ergens op betrapt heb. Wat is het toch een rare man. Hij lijkt minder verbaasd dan ik bij het bericht dat meneer Swaneveld overleden is. Blijkbaar vermoedt hij al langer dat de pest weer rondwaart. Waarom heeft hij niets tegen mij gezegd? Dan had ik voor meer beschermingsmiddelen kunnen zorgen. Er wonen zoveel mensen in deze stad en jaarlijks komen daar nog duizenden immigranten bij, die kunnen wij niet allemaal bedienen met de voorraden die we nu hebben!
Ik leg de niet gebruikte medicijnen van meneer Swaneveld op de werkbank. Dan valt mijn oog op een barst in het papier. Doordat Aagje het pakje heeft laten vallen is het zakje opengescheurd. Zitten daar wel de goede medicijnen in? Deze lijken veel donkerder van kleur dan het kruidenmengsel van lindebloesem, jeneverbes en wilde marjolein dat ik vanmorgen voor meneer Swaneveld heb afgewogen. Nog voordat ik een stap dichterbij heb kunnen zetten, heeft dokter Spina het zakje al voor mijn neus van de werkbank gegrist. En voordat ik verder iets heb kunnen vragen, stuurt de norse apotheker mij naar de zolder. Zo gaat het nou altijd.
Boven op mijn brits vraag ik mij bezorg af of ik bij het plukken niet per ongeluk de giftige zevenboom heb aangezien voor de jeneverbes, die twee lijken sterk op elkaar. Maar daar let ik toch altijd op?! Mimille heeft het mij goed geleerd. “Je moet niet denken dat je de goede hebt,” zei ze altijd, “je moet het zeker weten.” Bij die regel leef ik. Dus ik kan mij haast niet vergist hebben. Voordat ik de medicijnen verpak, controleer ik alles nog een keertje dubbel voor de zekerheid.
Maar dan schiet mij te binnen dat ik vanmorgen ook even dacht een verkeerd blad tussen het heilzame wolfsmelk te hebben gezien. Daardoor lig ik nog lang te woelen in mijn bed voordat ik uiteindelijk in een zeer onrustige slaap val.
2.
Mijn onrust stijgt als ik de volgende dag bij een van onze andere zieke patiënt aankom met de vraag of hij nog medicijnen nodig heeft. Tot mijn grote verbazing tref ik het hele huis van Willem Cornelisz in rep en roer. Artsen en chirurgijnen lopen af en aan door de openstaande voordeur op het Rapenburg. Ze schudden hun hoofd en kijken terneergeslagen naar de grond. Ik loop stiekem achter een van hen aan de gang in. De deur naar de ziekenkamer staat op een kier, maar het lukt mij niet om ongezien naar binnen te glippen. De kamer is stampvol. Er bevinden zich allemaal wenende en gebeden prevelende mensen rondom het bed. Door de kier zie ik nog net hoe een geestelijke sluit met bevende handen de ogen van de doodstil liggende Willem sluit. Zo te zien is hij net overleden.
Ik sta als aan de grond genageld op mijn plekje naast de deur. Ook bij mij schieten de tranen in mijn ogen. Mensen komen en mensen gaan, dat weet ik al heel lang. En als hulpje van een apotheker zie je meer zieken en doden dan menig ander. Maar toch niet Willem Cornelisz? Onze vrolijke stadsspeelman?! Ik moet een paar keer slikken vanwege een brok in mijn keel.
De oude Willem was onze held. Toen onze stad belegerd werd door de Spanjaarden heeft hij de mensen ontzettend goed geholpen. Ik was nog niet geboren, maar mijn ouders hebben het beleg als kind meegemaakt. Ze zullen een jaar of dertien zijn geweest. Net zo oud als ik nu ben. Dus oud genoeg om alles bewust te ervaren. Maandenlang was de ommuurde stad omsingeld. Er kon geen eten in en niemand kon eruit.
Het is nu bijna 25 jaar geleden, maar de mensen praten er nog altijd over hoeveel honger zij hebben gehad en hoe bang zij waren. Duizenden mensen zijn toen gestorven, maar de inwoners van Leiden gaven niet op. De prins van Oranje was in opstand gekomen tegen de Spaanse koning. De zeven Nederlandse provincies wilden vrij zijn en onze stad vocht mee. Toen kwam Willem Cornelisz, deze lieve man, die daar nu ligt en net zijn laatste adem heeft uitgeblazen. Hij speelde op zijn luit en zong ons moed in. Belangrijker echter nog dan zijn liedjes waren zijn postduiven. Geen mens kon langs de vijandelijke linies komen, maar Willems duiven wel! Op die manier stonden de mensen in de stad in contact met de prins, die hen smeekte vol te houden. Zijn hulptroepen, de watergeuzen, waren al onderweg.
De Leidenaars hebben moedig standgehouden, mede dankzij Willems brieven. En er kwam hulp. Die slimme watergeuzen staken de dijken door. Het land liep onder water en de vijandige Spanjaarden – die niet konden zwemmen – sloegen op de vlucht. Het gebeurde zo snel dat hun avondmaal nog in de ketels buiten de stad boven het vuur hing. Het was een gek gerecht dat de bevrijde inwoners in die ketels en potten vonden. Die malle Spanjaarden hadden allerlei groenten door elkaar gehutst. Het kon de verhongerde mensen van onze stad niets schelen en ze aten met smaak van deze huts-pot. De watergeuzen kwamen met platte schuiten over het water naar de bevrijde stad en deelden aan iedereen verse haring uit. Daarom eten wij nog ieder jaar op 3 oktober, de dag dat Leiden werd ontzet, hutspot met haring. Al is de bevrijding inmiddels bijna 25 jaar geleden, zo belangrijk was deze overwinning voor onze stad en voor ons land. Die dag slaan we Willem op de schouders en alle andere belangrijke mannen van de stad die ons naar de bevrijding hebben geleid. Willem, die sindsdien eervol Willem Cornelisz Duivenbode wordt genoemd. Willem, die organist is van de Pieterskerk en bij zijn luit zulke prachtige liederen kon zingen. Deze bijzondere man die nooit iets mankeerde, tot hij deze week last kreeg van zijn hart.
En nu is hij er niet meer…
Ik kan het niet geloven. Hij had niets dat een klein beetje vingerhoedskruid niet kon verhelpen. Ik heb de tinctuur zelf voor hem gemaakt. Teveel vingerhoedskruid kan dodelijk zijn, dat weet iedereen, maar in de juiste hoeveelheid is het zeer genezend. Mimille, het oude kruidenvrouwtje, heeft mij precies geleerd waar ik op moest letten en ik ben er heel bedreven in. Het kan toch niet zo zijn dat ik toch een fout heb gemaakt?! Ik begin werkelijk aan mezelf te twijfelen. Meestal controleer ik mezelf wanneer ik met zo’n dodelijk medicijn bezig ben zelfs wel tot drie keer toe. Maar toch…. Hoe kan het anders dat onze Willem nu zomaar ineens gestorven is??
Onopvallend manoeuvreer ik mezelf een paar stappen dichter naar de slaapkamerdeur en probeer voorzichtig nog wat beter door de kier te gluren. Daar, midden op de tafel, staat het glas waarmee ze Willem Duivenbode de tinctuur hebben toegediend. Een paar druppels slechts per keer, opgelost in dunbier. Het restant op de bodem ziet er donker uit. Donkerder dan ik zou verwachten, maar wie weet hoelang het er al staat en misschien hebben ze het medicijn opgelost in een zwaarder donkerder bier?
Wat zou ik graag even aan het glas hebben geroken! Maar ik krijg de kans niet. Net als ik sta te bedenken hoe ik toch onopgemerkt de slaapkamer in kan sluipen, wordt de deur opeens gesloten. Nog even sta ik bedremmeld in de gang. Dan kan ik de hartverscheurende jammerkreten van Willems vrouw en kinderen die vanachter de slaapkamerdeur opklinken niet meer verdragen en vlucht de nog altijd wagenwijd openstaande voordeur uit.
3.
Buiten heradem ik. Aan de hemel staat een lekker voorjaarszonnetje en het water in de gracht stinkt nog niet zo erg als in de zomer. De grachten in de stad zijn een open riool en op warme dagen is de lucht soms niet te harden. Het is een wonder dat alle inwoners niet massaal ziek worden van dat smerige grachtenwater, maar zo in de lente is het gelukkig nog wel te doen.
Ik begin te lopen. Mijn voeten weten als vanzelf waar ze mij naartoe moeten brengen. Even verderop aan het Rapenburg ligt de hortus. De tuin waar ik zo graag kom en waar ik mijn gelukkigste uren beleef. Het is niet zomaar een tuin, maar de universiteitstuin. Als dank voor haar vasthoudendheid tijdens de lange belegering van de Spanjaarden, kreeg onze stad van de prins van Oranje een universiteit. De eerste van ons land. Dat is zo iets bijzonders, daar zijn we heel trots op. Omdat wij nu in een vrij land leven, komen er beroemde geleerden van heinde en verre om hier les te geven en hun boeken te schrijven. Vol teksten die in hun eigen land verboden zijn, maar die hier worden gedrukt en uitgegeven. Sinds een aantal jaren heeft de universiteit ook een tuin. Daar is de grootste plantencollectie van ons deel van Europa verzameld. Bovendien is het de universiteit gelukt om de belangrijkste plantenkenner van onze tijd hier naartoe te halen: de beroemde geleerde Carolus Clusius!
Meester Clusius is bekend over de hele wereld. Hij is overal geweest en spreekt acht talen. Waar hij kwam onderzocht hij de planten en schreef er dikke boeken over. Hij heeft jarenlang aan het Weense hof gewerkt voor keizer Maximiliaan. Het is een hele eer dat hij naar Leiden is toegekomen en voor ons een tuin heeft aanlegt. Nou, eigenlijk heeft Dirk dat gedaan, want vlak voordat meester Clusius kwam, heeft hij een zwaar ongeluk gehad, waardoor de oude geleerde voortaan kreupel loopt.
Ik weet nog precies de eerste keer dat meester Clusius de tuin binnenkwam, nu vier jaar geleden. Een oude invalide man met een snor en een korte baard. Hij liep mank en steunde zwaar op een wandelstok. Ook al was hij klein van stuk, er ging een enorme uitstraling uit van deze voorname en befaamde geleerde.
Dokter Spina stuurde mij onmiddellijk naar de hortus toe om te gaan helpen met de aanleg en het onderhoud van de nieuwe tuin. Met mijn plantenkennis en kleine vingers kon ik de grote meester misschien van dienst zijn. Op die manier hoopte mijn werkgever in een goed blaadje te komen bij de universiteit en er wellicht zelf voordeel uit te kunnen halen. Vanaf die dag hoefde ik niet meer te zorgen voor de geneeskrachtige planten die dokter Spina – net als alle andere apothekers – in een eigen artsenijhof achter zijn huis kweekte. Voor mij was het een zegen om even weg te zijn van die akelige dokter Spina. In het Latijn betekent Spina doorn of stekel, en hij doet zijn naam vaak eer aan. Ik werk veel liever voor meester Clusius in de hortus. Al is het woord “clusius” Latijn voor kluis en bleek de oude meester inderdaad een nogal gesloten man.
De meeste mensen durven meester Clusius niet aan te spreken. Niet alleen omdat hij zo bijzonder, beroemd en geleerd is, maar ook omdat hij flink knorrig kan doen. Dat is best te begrijpen. Meester Clusius zal veel pijn hebben aan zijn manke linkerbeen en bovendien is hij eenzaam, want hij is nooit getrouwd geweest.
Natuurlijk durfde ook ik hem in het begin niet aan te spreken, nog niet met een hoofdknik te groeten. Ik maakte mij onzichtbaar tussen de planten in de tuin en deed wat mijn handen mij te doen gaven. Maar ik liet kruidenmengsels voor hem achter van rozemarijn, klein hoefblad en vlier, in de juiste verhoudingen, waar hij thee van kon zetten om zijn pijnen te verlichten. Dat waardeerde hij en gaandeweg begon hij mij hoffelijk te groeten. Inmiddels gedraagt meester Clusius zich naar mij altijd allervriendelijkst, al blijft hij op een afstand. Dirk daarentegen is mijn echte vriend, de enige die ik heb op deze wereld.
Omdat meester Clusius het zelf niet meer kon, is Dirk Cluyt aangetrokken als tuinman. De studenten zeggen meneer Clutius tegen hem, want die spreken Latijn. Om die deftige naam moet Dirk altijd erg lachen. Vooral ook omdat het rijmt op meester Clusius. Nu zijn we Clusius en Clutius grappen de twee hortusmannen samen.
Al is hij een heel leven ouder, vanaf het begin af aan mocht ik gewoon Dirk tegen hem zeggen. Dirk heeft het echte werk gedaan en ik heb hem geholpen. Omdat Dirk ooit apotheker in Delft is geweest had hij veel geneeskrachtige planten en die heeft hij allemaal meegenomen naar de hortus zodat daar meteen een goede kruidentuin ontstond.
Mijn vriend is een stevig gebouwde man met veel energie. Een echte doorzetter. Hij heeft een vrouw en volwassen kinderen. Dus hij is niet mijn vrijer. Het idee! Hij is over de vijftig en ik ben nog maar een kind. Maar vanaf de allereerste dag is Dirk aardig tegen mij geweest. Hij zag geen arm weesmeisje in mij en ook niet slechts het hulpje van een apotheker. Hij zag meteen door de manier waarop ik met planten omging en ze aanraakte, dat ik een kenner ben. Daardoor behandelt hij mij als een gelijke en dat waardeer ik zeer.
Daar denk ik aan als ik de bocht in het Rapenburg bereik. Na een paar passen kan ik onder de poort door die toegang geeft tot het binnenpleintje tussen de voormalige Witte Nonnenkerk en de uitgeverij van Loys Elsevier. Gehaast loop ik langs de etalage met uitgestalde boeken in de richting van de tweede poort die toegang geeft tot de hortus.
Wanneer ik mijn vertrouwde tuin instap en om me heen kijk, valt er een soort rust over me heen. Misschien komt het door de regelmaat van de bijna zestig plantenvakken die strak geordend voor mij liggen in de volle zon. Beschut tegen de wind door een dikke haag, aan alle kanten omringd door muren. Het voelt als een veilige afgesloten plek.
Meester Clusius staat even verderop diep gebogen over favoriete bloembed. Hij heeft een heel nieuwe plantensoort meegenomen van zijn verre reizen. Deze bloemen komen niet gewoon uit een zaadje, maar uit een dikke bol. Hij noemt ze “tulp”, wat ik nogal een rare naam vind en zeker geen Latijn. In heel Europa heeft nog nooit iemand deze unieke bloemen gezien. Daarom is het extra bijzonder dat het onze meester Clusius gelukt is verschillende van deze bollen hier in de hortus van Leiden tot bloei te laten komen. Dat is voor het eerst in de geschiedenis van ons land!
Of deze tulpen geneeskrachtig zijn weten we nog niet eens zeker. Maar het gaat meester Clusius niet enkel om het nut van planten. Hij is een echte wetenschapper die onderzoek doet om kennis op te doen. In dit geval is de oude geleerde vooral graag te weten komen hoe de verschillende vlammen in hun bladeren ontstaan. Sommigen zijn geel met rode vlekken en andere meer rood met witte strepen. Alle combinaties zijn mogelijk. Meester Clusius lijkt erdoor geobsedeerd. Hij ziet mij niet en ik stoor hem niet bij zijn bezigheden. Dirk zie ik nergens. Dus zoek ik troost bij mijn oudste vrienden, de planten. Ik vertel ze over de onverwachte dood van Willem Duivenbode. Al wiedend en zorgend vergeet ik alles om mij heen en daalt er een vredige rust in mij neer.

4.
De volgende dag wordt Willem Duivenbode begraven. Een grote menigte mensen is op de plechtigheid afgekomen. De Sint Pieterskerk is een ruime kerk, toch is er geen plaats voor iedereen. De toehoorders verdringen elkaar in de gangpaden en voor de ingangen van de kerk. Menigeen moet buiten op het plein staan en ziet of hoort niets.
Gelukkig was ik op tijd en heb een plekje in het midden van de kerk kunnen bemachtigen. Of eerlijk gezegd heeft Dirk dat voor mij gedaan. Zodra hij me zag wenkte hij me en haalde zijn tas van de stoel naast hem. “Had je deze niet voor je vrouw bezet gehouden?” vraag ik en kijk ondertussen rond of ik niet ergens nog een ander plekje kan vinden, maar bijna alles is al bezet.
Alleen op de rij voor Dirk is er nog een lege stoel vrij naast de bakker, maar die houdt de goede man angstvallig bezet voor zijn vrouw. Dus ben ik blij als ik Dirk hoor zeggen: “Josina voelde zich niet zo lekker vanmorgen. Die bleef liever een ochtendje in bed nog wat te slapen.” Dankbaar plof ik naast Dirk neer en vraag of meester Clusius ook al ergens in de kerk aanwezig is. Met zijn hoofd wijst Dirk naar voren. Ik reik mijn hals ver uit en zie nog net de stok van de oude geleerde op de eerste rij uitsteken.
“En waar zit dokter Spina?” wil hij weten. Ik haal mijn schouders op. “Vanmorgen zei de apotheker dat hij nog even iets dringends te doen had toen ik wilde vertrekken, dus ik ben alleen gekomen.”
Dirk knikt begrijpend. Wij moesten zorgen dat we op tijd waren om een plekje te bemachtigen, maar voor de notabelen van de stad zijn er vooraan in de kerk zitplaatsen gereserveerd. Dokter Spina zal daar straks zelfbewust aanschuiven tussen de andere apothekers en vooraanstaande mannen van de stad.
Onderzoekend kijk ik opzij. “Was er voor jou geen plekje gereserveerd vooraan?” vraag ik verbaasd. In mijn ogen hoort Dirk ook bij de hoogst gewaardeerde inwoners van de stad door het belangrijke werk dat hij doet. Daarnaast schijnt hij ooit het balsem geleverd te hebben voor het lichaam van de prins van Oranje toen die een aantal jaren geleden werd vermoord. Dus hij is echt niet zomaar iemand!
Dirk knikt. “Ja, ik mocht naast meester Clusius zitten, maar ik zit liever hier bij jou.” Hij kijkt me warm aan. Wat is het toch een lieve vriend. Hij zou vandaag bij deze officiële plechtigheid op de eerste rij hebben mogen zitten, en iedereen weet: hoe verder naar voren je stoel staat, hoe hoger je status is. Maar hij kiest ervoor om tussen het gewone volk te zitten, bij mij! Ik gloei van trots en kijk met andere ogen de kerk rond.
De kist staat opgebaard voor het altaar. Willems luit ligt er bovenop, naast een prachtige bos met rode rozen van zijn gezin en een reusachtige bloemenkrans met linten van het stadsbestuur. Vandaag zal er geen orgel gespeeld worden. Normaal deed Willem dat altijd tijdens feestdagen of begrafenissen. Het is vreemd stil zo aan het begin van de dienst op het moment dat er anders geruststellende orgelmuziek zou klinken.
Plotseling is er rumoer. Op de rij voor ons wringt de bakkersvrouw zich tussen allerlei mensen door en ploft op de stoel naast haar man neer. Ze begint meteen druk te praten. De bakkersvrouw is een enorme roddeltante die altijd de laatste nieuwtjes weet. De bakker is het voortdurende gekwebbel van zijn vrouw blijkbaar allang zat, want hij kijkt erg ongeïnteresseerd wanneer zij op opgewonden toon vraagt: “Heb je het al gehoord?”. De buurvrouw aan haar andere kant toont meer interesse en de twee dames beginnen druk te smoezen.
“Aagje de dienstbode wordt verdacht van de moord!” De bakkersvrouw fluistert op zo’n luide toon dat ik het makkelijk kan verstaan. “Mijnheer Swaneveld schijnt niet gestorven te zijn aan een verkoudheid. Men denkt dat Aagje hem iets heeft toegediend met de dood tot gevolg.” Dirk en ik kijken elkaar verschrikt aan. Ook verschillende andere mensen om ons heen hebben de verschrikkelijke mededeling duidelijk kunnen horen en er gaat een schok van ontzetting door het groepje toehoorder.
Mensen op voorgaande rijen kijken beduusd om of het wel echt waar is. De bakkersvrouw zit driftig te knikken en geniet van alle aandacht. “Aagje zit momenteel opgesloten in de Gravenstein gevangenis en zal later vandaag meteen worden berecht.”
De mensen schudden hun hoofden en tikken elkaar aan. Als een lopend vuurtje begint het gerucht zich door de kerk te verspreiden. Zelfs wanneer de rouwdienst allang begonnen is heerst er nog geen plechtige stilte. Overal zijn mensen te zien die elkaar stiekem achter hun handen het laatste nieuws in de oren fluisteren, opgewonden, gejaagd, gretig zelfs. Ik vind het moeilijk om met zoveel geroezemoes om mij heen mijn aandacht bij het afscheid van Willem te houden.
Pas als de steen naar de graftombes wordt geopend, komt de menigte in de kerk tot bedaren. Er stijgt een verschrikkelijke lijklucht op. De stank is haast niet uit te houden en vult de hele ruimte. Het zijn de rijken die zo stinken. Alleen wie rijk genoeg is, kan zich een graf in de kerk veroorloven. Daar ligt het dode lichaam dan wekenlang te ontbinden. Deze lucht is van de oude dame Wynman. Zij was heel rijk en kon zichzelf een plekje in de graftombes van de kerk veroorloven. Wat een vreemde lucht is het toch, die lijklucht, nog indringender dan anders lijkt het wel. Dirk merkt het ook op. “Daar zit een luchtje aan,” grapt hij vrolijk naast mij. Zelfs onder verdrietige omstandigheden houdt mijn vriend de moed erin.
Willem was helemaal niet rijk, maar onze held krijgt namens het stadsbestuur toch een speciaal ereplekje in de kerk als dank voor alles wat hij voor onze stad gedaan heeft. Hij zal worden begraven naast van der Werff. De burgemeester die tijdens de bezetting van Leiden tegen de wanhopige bevolking zei: “Als jullie zo’n honger hebben, dan moeten jullie mij maar opeten,” want opgeven, dat wilde hij niet. Door deze moedige mannen heeft onze stad het gered en is ons land nu bevrijd van de Spaanse overheersing.
Ik benijd de mannen niet die de baar met Willems kist de graftombes in moeten dragen. Daarbinnen val je helemaal vast flauw van de misselijkmakende geur. Sommige bezoekers drukken een meegenomen bloem tegen hun neus. Dat helpt een beetje tegen de stank. Jammer dat ik daar niet aan gedacht heb!

5.
Zodra de dienst voorbij is stromen alle mensen naar buiten, de kerk uit, de miezerregen in. Dirk gaat naar huis. “Zo’n executie is niets voor mij en bovendien wil ik even bij Josina gaan kijken.” Hij zwaait en verdwijnt in de menigte.
Zelf ben ik wel erg nieuwsgierig naar het verhaal van Aagje, dus volg ik de menigte tot aan het Groene Zoodje, de executieplaats die vlak voor de gevangenis ligt. Het Gravenstein is een enorm imposant gebouw van dikke bruine stenen waar niemand ooit uit kan ontsnappen. Binnen is de rechtszaak aan de gang, daar horen wij hier niets van. Al wordt er buiten druk gespeculeerd over wat daarbinnen allemaal gezegd wordt. “Die Aagje had vast een oogje op mijnheer Swaneveld”. “Nee joh, ze was op zijn geld uit.” “Misschien had ze van het tafelzilver gestolen en was ze op heterdaad betrapt.”
Met de minuut worden de verhalen die over het plein gonzen sterker. Alle verzinsels en geruchten maken de menigte hier buiten steeds onrustiger. De mensen dringen en wachten. Het duurt wel erg lang en even overweeg ik om weg te gaan. Maar iets houdt mij tegen. Ik wil Aagje zien en weten of zij mijnheer Swaneveld echt vermoord heeft. Dus ik blijf op mijn plek en probeer me staande te houden tussen al die opdringerige lijven.
Na twee uur gaan de deuren van het Gravenstein eindelijk open en stapt er een omroeper naar buiten met het vonnis in zijn handen. Met luide stem leest hij voor dat Aagje schuldig is bevonden aan de moord op de heer Swaneveld en daarvoor nu geëxecuteerd zal worden. Door de inmiddels oververhitte gemoederen op het plein gillen de toehoorders allerlei verwensingen door elkaar. De mensen zijn boos nu gebleken is dat een zeer geacht man zomaar is vermoord door zijn eigen dienstbode. “Hoe bestaat het! Dit kan toch niet?!” roepen ze. “Hak haar kop eraf!!”
Zelf raak ik behoorlijk in de war van het oordeel van de rechtbank. Is mijnheer Swaneveld vermoord door die lieve Aagje? Ze leek altijd zo zacht en schuchter en vriendelijk. Hoe kon zij zoiets doen? En waarom? Wat was haar reden? Allerlei vragen dwarrelen door mijn hoofd, maar zodra het angstige meisje door twee sterke mannen naar buiten gesleept wordt, de Gravensteingevangenis uit en het plein op naar het hakblok, twijfel ik ten zeerste aan haar schuld. Aagje gilt hysterisch en wanhopig. Ze probeert zich los te wringen, de doodsnood nabij. Het is nog maar een heel jong meisje, nog geen twintig jaren schat ik.
“Spaar mij, wees genadig, ik heb niets gedaan.” Ze roept en tiert. Onverbiddelijk dwingen de beulsknechten haar te knielen voor het hakblok. De beul zelf staat al klaar, onherkenbaar door de kap over zijn hoofd. Hij slijpt het zwaard dat het gevelde vonnis van schout en schepenen genadeloos zal voltrekken.
Ik draai me om en probeer zo snel mogelijk weg te komen. Dit kan ik niet aanzien. Maar de mensenmassa staat dicht opeengepakt en dringt zich naar voren voor het beste zicht. Ik kan niet op tijd wegkomen en hoor achter mij hoe het zwaard door de lucht zoeft en vlijmscherp het hakblok raakt. De doffe plof die volgt is het afgehakte hoofd van Aagje dat op het houten schavot terechtkomt. De haren in mijn nek gaan recht overeind staan van afschuw. Gelukkig was het zwaard scherp genoeg geslepen en heeft de beul niet meerdere keren tevergeefs hoeven hakken…
Het is niet ver naar de hortus van de universiteit. Ik weet niet hoe snel ik er moet komen. Het laatste stuk ren ik. Eindelijk een plek om rustig na te denken en tot mezelf te komen. Dat hoop ik althans, maar ook in de tuin heerst grote wanorde. Meester Clusius loopt te ijsberen. Dirk rent wanhopig heen en weer, alsof hij iets zoekt maar niet kan vinden. “We zijn bestolen,” roept mijn vriend wanneer hij mij ziet.
“Bestolen?” Ik ben te verbaasd om veel meer uit te brengen.
Dirk knikt. Zelfs als hij zo bezorgd kijkt als nu dansen zijn vrolijke krullen om zijn gezicht. “Er zijn een aantal tulpenbollen weg!” Het volgende moment kiept hij een afvalbak leeg op de grond, alsof de verloren bollen daarin verdwenen kunnen zijn.
Beduusd kijk ik om mij heen. Even verderop staat een verslagen meester Clusius. Hij kijkt wanhopig en slaat moedeloos zijn handen ten hemel. Zijn stok houdt hij nog vast in zijn ene hand en het is net alsof hij daarmee beschuldigend naar de lucht wijst. “Mijn kostbare bollen,” jammert de oude man. Ik heb de voorname geleerde nog nooit zo ontdaan gezien.
Een tijdje zoek ik mee, maar waar we ook kijken, we vinden de bollen niet. Dat kan ook niet. Ze stonden diep in de aarde geworteld en zijn gewoon uit onze tuin gestolen. Kijk maar naar de bloembedden, die zijn doelbewust slechts op enkele plaatsen omgewoeld. Er zitten alleen gaten op de plekken waar gisteren nog onze tulpen stonden. Dit is duidelijk een gemene daad van dieven geweest en niet van een of ander dier.
De hele verdere middag is het een drukte van belang op onze anders zo rustige tuin. Dienders komen om de schade op te nemen. Timmerlieden bouwen een hek om dat gedeelte van de hortus waar normaal de tulpenbollen staan. Meester Clusius verbouwt ook andere hele bijzondere planten. Aardappels, zonnebloemen en tomaten. Overgebracht uit het verre Amerika en hier in Holland nog nooit vertoond. Maar zijn hart gaat toch vooral uit naar de bollen van tulpen, narcissen, irissen en anemonen. De bloemen daarvan vindt hij zo prachtig, daar zou hij iedereen van willen laten meegenieten. En nu zijn ze gestolen…
Het is een ramp. Die bollen zijn onbetaalbaar, of in ieder geval niet makkelijk te vervangen. Hoe zouden wij er aan moeten komen? Ze komen helemaal uit het hooggebergte tussen Turkije en Perzië. In heel Europa zijn ze niet te vinden. Dat maakte ze zo bijzonder. Gelukkig zijn ze niet allemaal verdwenen. Een deel van het bloemperk is volledig omgewoeld. Daarin is geen bol meer te vinden. Maar blijkbaar werd de dader gestoord, want de rest heeft hij met rust gelaten. Wie doet er nu zoiets? Was niet iedereen bij de begrafenis van Willem Duivenbode? Al was vooral de drukbezochte executie van Aagje natuurlijk een uitgelezen moment om hier in alle rust deze kostbare bollen te stelen.
De rest van de dag help ik Dirk om de bloembedden te herstellen. We praten niet veel. Daarvoor zijn we te aangeslagen. Meester Clusius heeft zich teruggetrokken in zijn woning aan de noordkant van de tuin.
Even kijk ik op om te zien of professor Gomarius thuis is. Die woont in de Nonnensteeg om de hoek en zijn werkkamer kijkt uit op onze bloembedden. Alle dagen zit hij daar zijn geleerde stukken te schrijven, zijn polemieken waarin hij fel van leer trekt tegen die andere grote geleerde hier in Leiden, professor Armenius. Professor Gomarius is een hele strenge man, ik durf hem niet te groeten, laat staan iets te vragen, maar misschien heeft hij vanmorgen toch iets gezien dat niet pluis was hier in de hortus. Vanaf het omgewoelde bloembed probeer ik door het verderopgelegen raam te turen. Eerlijk gezegd ben ik opgelucht als de werkkamer van professor Gomarius leeg blijkt. “Nee, de professor was ook niet thuis toen het gebeurde,” raadt Dirk mijn gedachten. Dan buigen we ons weer over de bollen.
Het was de dader vooral om de tulpen te doen, zo lijkt het, want alle andere bollen die uit de aarde zijn gerukt liggen her en der verspreid over de grond. Met heel veel zorg en aandacht stoppen we ze terug, precies op de juiste diepte, dat is van groot belang, anders slaan ze niet aan.
Moe en terneergeslagen kom ik ’s avonds laat aan bij de apotheek. Dokter Spina lijkt in zijn nopjes. Hij neuriet en zijn voeten maken haast een dansje. Ik kan geen hoogte krijgen van deze malle pillendraaier. Het nieuws dat er tulpenbollen zijn gestolen uit de hortus zal hem vast nog niet bereikt hebben, maar werd vandaag ook niet Willem Duivenbode begraven, onze geliefde speelman? En heeft die arme Aagje eerder deze dag niet het leven gelaten? Dat weet hij toch ook! Het is net alsof het hem allemaal niets kan schelen. Op een dag als vandaag kan ik deze vreemde man waar ik bij woon en waar ik afhankelijk van ben alleen maar haten.

(Boek over bijen geschreven door Clusius en Clutius)
6.
De weken gaan voorbij. Alle dagen ben ik op de tuin te vinden. Deze plek is mij zo vertrouwd. Dertig passen in de breedte en vijfendertig stappen lang. Dit is mijn hele wereld. Er zijn hier meer dan duizend verschillende planten, samengebracht uit de hele wereld. Altijd staat er wel iets in bloei. Behalve natuurlijk de honderdjarige Aloë. Meester Clusius zegt dat die pas over honderd jaar zal bloeien! Zo leer ik nog alle dagen bij.
Laatst toonde Dirk mij een Koningsvaren. Deze plant bestond 400 miljoen jaar geleden ook al, beweerde hij. “Zolang? Maar Dirk, God heeft toch alle planten tegelijkertijd geschapen? En Adam heeft ze toch een naam gegeven?”, wierp ik terug. Daar moest Dirk hartelijk om lachen. “Ja meidje, en toen Adam en Eva de seks ontdekten, moesten wij mensen het paradijs uit, terwijl de onschuldige planten mochten blijven… maar ondertussen is de natuur helemaal niet zo onschuldig, hahaha.” Hij sloeg zich op zijn dijen van het lachen. Ik stond er vol verwarring naar te kijken. Lachte mijn vriend mij nu uit? Dirk was altijd de vriendelijkheid zelve.
Hij nam hij mee naar de bijenkorven in het hoekje van de tuin waar hij het liefste verbleef. Dirk heeft namelijk niet alleen veel verstand van planten, maar vooral ook van bijen. De afgelopen jaren heeft hij mij alles over die nuttige vliegende diertjes verteld. Hij schreef er zelfs een boek over waarin hij net deed alsof hij op papier samen met meester Clusius over de bijen praat. Een gesprek tussen Clusi en Cluti. Om die koosnaampjes moeten we samen altijd erg lachen. Het klinkt zo gezellig.
Die dag legde Dirk mij alles uit over de bloemetjes en de bijtjes. Met ieder woord dat hij sprak steeg mijn verbijstering, maar sindsdien kijk ik heel goed om mij heen en ik zie dat hij gelijk heeft: eerlijk gezegd doet de natuur de hele dag aan seks! Alle bloemen hebben geslachtsorganen, mannelijk en vrouwelijk. De bijen vliegen rond en zorgen voor bevruchting; bloem na bloem na bloem. Dat gebeurt zo open en bloot voor je neus…
Ik kon mijn eigen ogen haast niet geloven. Dat ik dat nooit eerder had gezien! Of misschien zag ik het wel, maar ik heb het mij nooit zo gerealiseerd. Het is een vreemde gewaarwording.
Sindsdien kijk ik met andere ogen naar de hoogleraren die hier op de tuin groepen studenten rondleiden, met hun fraaie omgeslagen mantels en hun hoge hoeden op. Leerlingen geneeskunde die les krijgen aan onze hortus. Veel kan ik er niet van begrijpen, want mijn Latijn is erg gebrekkig en ik zorg altijd dat ik in een andere hoek van de tuin bezig ben en niemand in de weg loop. Toch vraag ik mij nu in stilte af of die medicijnenstudenten ook geleerd wordt dat planten aan seks doen?
Tersluiks kijk ik even naar de hoogleraar die even verderop les staat te geven. Opeens ontstaat er grote opschudding. De man wordt plotseling weggeroepen door een collega, om samen met zijn klas een anatomiecollege bij te wonen. Dat kan maar één ding betekenen: dat er net iemand onder verdachte omstandigheden is gestorven. In zo’n geval wordt het lijk direct overgebracht naar de bibliotheek van de universiteit, hier schuin aan de overkant van het Rapenburg. In de kapel van de bibliotheek is een rond theater opgericht met in het midden een draaibare snijtafel.
Ik kan het niet laten en sluip achter het selecte groepje aan, de brug over en de bibliotheek binnen. In dit eerste deel van het gebouw mag ik nog gewoon komen, want ik moet regelmatig een boek lenen of terugbrengen voor meester Clusius. De kapel mag ik echter niet betreden, zeker niet wanneer er een anatomische les is. Maar zodra iedereen zit en het gestommel binnen verstomt, uit eerbied voor de overledene, glip ik ongezien door de deur.
Mijn ogen moeten even wennen aan de duisternis die achter het theater heerst, maar wanneer ik mijn hoofd om de hoek steek zie ik een verlichte cirkel. Het ronde theater zit vol geleerde heren. Daaromheen staan kasten vol snij-instrumenten, zoals messen en andere doodenge voorwerpen die regelmatig uitgeleend worden aan chirurgijns wanneer ze amputaties moeten verrichten of andere griezelige chirurgische ingrepen. Alleen al van de aanblik krijg ik kippenvel. Of het moet komen omdat het in deze ruimte altijd echt heel fris is, omdat de temperatuur expres laag wordt gehouden vanwege alle lijken.
Vanaf de plaats waar ik nu sta kan ik het dode lichaam waarop men autopsie zal verrichten niet zien. Ik zal nog een klein stukje moeten opschuiven. Gelukkig zijn de geleerden met hun volledige aandacht al bij het college dat inmiddels begonnen is. Angstvallig probeer ik de vele skeletten van mensen en dieren die rond het theater staan opgesteld te ontwijken. Twee passen nog, dan kan ik precies langs een aantal ruggen en over een paar schouders kijken.
Zodra ik het lichaam op de snijtafel zie liggen, stokt mijn adem van schrik. Dat is de heer van Houten! Hij heeft al jaren zenuwpijn. Voor hem beklim ik ieder jaar op een mooie zonnige zomerdag lichtglooiende hellingen om aan de waterkant op zoek te gaan naar zoveel mogelijk nieswortel. Als je de wortelstokken daarvan droogt, dan ruiken ze nergens naar, maar je gaat er wel verschrikkelijk van niezen. Daarom heten ze zo. Hoelang verzorg ik nu al niet deze nieswortelpreparaten voor de heer van Houten en tot nu toe deed het hem veel goed. Hij zal er toch niet een te hoge dosis van hebben ingenomen? Ik kan het me niet voorstellen. Hij gebruikt dit medicijn al zolang en hij weet hoe dodelijk het kan zijn.
Terwijl ik toekijk hoe ze het lichaam van de heer van Houten opensnijden en ontleden, vraag ik mij gespannen af in hoeverre ik werkelijk geen fout gemaakt kan hebben. Sinds de dood van meneer Swaneveld werk ik nog voorzichtiger dan ooit, dus ik kan het me moeilijk voorstellen. Aan de andere kant kan de heer van Houten niet zomaar om niets plotsklaps overleden zijn. Het was verder altijd een hele vitale man. Daarom ben ik behoorlijk opgelucht als de anatoom geen doodsoorzaak kan vinden. Een te grote hoeveelheid nieswortel zou hij zeker hebben moeten opmerken. Wat gebeurt er toch hier in de stad? Het is niet zo dat de pest weer de kop heeft opgestoken. Die had dan de afgelopen weken allang verwoestend om zich heen gegrepen. Welke mysterieuze ziekte waart er dan rond? Eentje die al menig slachtoffer lijkt te hebben opgeëist.
Zodra de les klaar is, zorg ik dat ik op tijd weer buiten sta. Met een hoofd vol zorgen slenter ik naar huis. Wat hadden de heer van Houten en meneer Swaneveld gemeen? Is Willem Duivenbode ook aan deze ziekte overleden? En mevrouw Wynman? Of is het allemaal toeval en werd de heer Swaneveld echt vermoord?
7.
De volgende dag trek ik de velden in rond de stad, op zoek naar een plant die de mooie naam “gezegende distel” draagt. Meestal stel ik dit klusje zolang mogelijk uit en het liefste probeer ik het verwerken van dit kruid een jaar over te slaan. Want de dichtbehaarde bladeren zijn kleverig en er prikken stekels langs de randen. Daarvan raakt mijn huid altijd meteen ontstoken. Tijdens het versnijden van de bladeren raken mijn ogen en het slijmvlies van mijn mond ook altijd erg geïrriteerd. Deze distel heet dan wel gezegend te zijn, maar het is een zeer pijnlijke aangelegenheid voor degene die hem moet plukken en bereiden.
Ik weet niet of andere apothekers ook allemaal iemand hebben om dit rottige klusje voor hen op te knappen, maar ik vermoed dat zij zelf veel meer doen dan dokter Spina. Soms vraag ik me af waar hij zijn apothekersdiploma vandaan heeft want hij weet vaak de simpelste dingen niet en eigenlijk laat hij mij alle medicijnen bereiden. Geen idee waar hij zelf de hele dag verder zo druk mee is.
Dus zit er helaas niets anders voor mij op dan om mijn handen vuil te maken, want dit kruid kan als geen ander mensen helpen herstellen van ziekte en dat lijkt precies wat de inwoners van deze stad nu nodig hebben. Een onbekende plaag lijkt vat te hebben op patiënten met verminderde weerstand. Dat is de enige verklaring die ik kan bedenken voor het feit dat nu al een aantal personen zomaar aan een klein ongemak zijn overleden.
Ik ben er een paar dagen mee bezig om de distel te drogen en te versnijden. Daarna moet ik nog een paar dagen bijkomen en mijn handen en ogen behandelen met compressen vol verzachtende kruidenzalf van goudsbloem en kamille. Met deze handen kan ik niet in de tuin werken en moet ik mij dus nuttig maken met kleine klusjes in de apotheek. Het lijkt wel alsof dokter Spina mij net zo min om zich heen kan verdragen als ik hem. Wanneer mijn handen en ogen na een week voldoende genezen zijn om eindelijk weer eens naar de hortus te kunnen, staat de apotheker te trappelen van ongeduld totdat ik eindelijk vertrek.
Zo snel als ik kan, loop ik de Apothekersdijk tijd af en steek via de Stille Mare de brug van de Rijn over naar de vismarkt. Het is hartje zomer en alhoewel het nog vroeg is heeft de zon al behoorlijk kracht. Op de markt bouwen kopmannen hun kramen op, zoals marktlieden dat al eeuwen en eeuwen voor hen op deze plaats gedaan hebben.
Door de Bruggestraat bereik ik de Voldersgracht. Op deze plek van de stad werden vroeger de schapenvachten in het water gewassen en over de randen van de brug te drogen gehangen. Van die vachten, die helemaal uit Engeland kwamen, werden de mooiste stoffen geweven. Saai en baai, grein en fustijn. Daar is Leiden groot mee geworden. Uit alle delen van Europa komen mensen hier werken om allerhande stoffen te spinnen en te weven. Al jaren wordt hier veel Frans gesproken en onder de nieuwkomers ook Engels. Op de Oosterlingplaats wonen veel Duitsers. Een deel van deze textielnijverheid is gaandeweg naar de randen van de stad verplaatst. Voor het vollen van de vachten gebruikte men namelijk urine en dat stonk een uur in de wind. Toch heet deze lange gracht nog altijd Voldersgracht, want we zijn heel trots op ons Leidse laken waarvan prachtige jurken, mantels en pakken worden vervaardigd die over de hele wereld gedragen worden.
Vanaf hier is het niet ver meer. Alleen nog de Pieterskerkchoorsteeg in, langs de imposante kerk en door de Kloksteeg. Daar is al de brug over het Rapenburg, schuin tegenover de poort naar de hortus.
Ik slaak een zucht van verlichting wanneer ik weer in de tuin sta. Wat heb ik dit gemist. De bloemenpracht straalt mij tegemoet. Alle vertrouwde Hollandse planten die hier bijeen zijn gebracht en al die nieuwe bijzondere soorten waar werkelijk prachtexemplaren tussen zitten, zoals de boerenjasmijn, de seringen en de paardenkastanje. Welke ik ook heel leuk vind zijn die vrolijke oranje afrikaantjes. Vooral hun naam vind ik zo grappig, want ze komen helemaal niet uit Afrika maar uit Amerika!
Midden in de tuin sta ik opeens stil. Waar is iedereen? Meester Clusius en Dirk de tuinman zijn nergens te bekennen. Alleen het hoofd van professor Gomarius zit als van oudsher achter zijn raam te werken. Als eerste ga ik naar de werkplaats. Van daaruit verzendt meester Clusius allerhande bollen en zaden over de hele wereld. Hij krijgt ook van alles opgestuurd. Uit die vreemde zaden kweekt hij dan weer nieuwe planten op. Veel daarvan zijn hier nog nooit vertoond. Laatst had hij maïs en tabaksplanten uit Amerika, en ook Spaanse peper.
Niet alleen ik kijk mijn ogen uit. Geleerden komen van heinde en verre om al dat moois te bewonderen. De snijbonen en schorseneren schijn je te kunnen eten, net zoals de papas americanorum, de appel uit de aarde. Daar is meester Clusius helemaal weg van. De meeste beroemde gasten hebben echter minder oog voor die aardappels. Zij komen voornamelijk voor de tulpen. Met deze bijzondere bollen scoort onze hortus hoge ogen!
Meester Clusius zit inderdaad achter zijn werktafel. Hij ziet er moe uit. Zijn hoofd leunt zwaar op zijn handen. “Goedemorgen meester! Hoe maakt u het deze ochtend?” vraag ik zo vrolijk mogelijk om de bedroefde geleerde en beetje op te beuren. Het lijkt wel alsof de oude man wakker schrikt van mijn vraag. “Ach Flora, lieve kind,” zegt hij hoofdschuddend, “ik denk dat ik een griepje onder de leden heb. Het zal wel weer overgaan. Waarschijnlijk heeft Dirk mij aangestoken. Die ligt al een paar dagen op bed.”
Er komen zwarte vlekken voor mijn ogen en ik sta plotseling te tollen op mijn benen. Waar is Dirk? Er zal hem toch niets overkomen zijn? Zijn vrouw was laatst ziek op de dag van de begrafenis van Willem Duivenbode. Zou zij hem hebben aangestoken?
“Hoe is het met hem?”, kan ik er nog net uitbrengen. “Ik weet het niet,” is het antwoord. “Ik ben vandaag nog niet bij hem wezen kijken. Wacht, boven het fornuis heb ik nog wat heet water in de ketel. Laten we daar wat medicinale thee van zetten en dat naar hem toebrengen.” Moeizaam duwt meester Clusius zijn verzwakte lijf op uit de stoel.
Thee zetten? De medicijnen kunnen wachten. Ik moet weten hoe het met Dirk gaat. Zo snel als mijn benen mij kunnen dragen zet ik het op een lopen, de werkkamer van meester Clusius uit, naar de andere kant van de tuin, waar in een hoekje de woning van de tuinman is. Als hij tenminste niet gewoon naar huis is gegaan, naar zijn vrouw Josina in de binnenstad, zoals hij in de winter vaak doet. Maar in de zomer, als de dagen lang zijn en de nachten kort, en wanneer er op de tuin veel werk te doen is, dan rust hij ’s nachts hier.
Een angstig voorgevoel bekruipt mij. Als Dirk de griep heeft, zoals meester Clusius denkt, dan is hij bevattelijk voor de stiekem rondwarende onbekende ziekte die al zoveel onschuldige levens heeft gekost. Oh God, laat het niet waar zijn, smeek ik in mijn binnenste.
Ik ben gewoonweg te zenuwachtig om eerst netjes aan te kloppen. Met een klap gooi ik de deur van zijn huisje open en storm de kamer naar binnen. Het is een kleine benauwde ruimte en de bedompte geur die daar heerst slaat mij in het gezicht.
Dirk ligt op bed. Ik ren naar hem toe, buig me voorover en schud hem aan zijn beide schouders hard door elkaar. “Dirk! Alsjeblieft Dirk!”
Maar het is al te laat. Zijn hele lijf is stijf als een plank en om zijn lippen hangt een blauwe waas. De dood is al uren geleden ingetreden, zo te zien. Ik zink op mijn knieën naast het bed en barst in een erbarmelijk huilen uit. Dirk, mijn lieve vriend, mijn enige vriend.
Ik denk aan hoe wij de afgelopen jaren samen de hortus hebben aangelegd, aan alle kennis die wij met elkaar deelden dag in dag uit. Wat konden wij veel werk verzetten in één dag en daarna genoeglijk even pauze houden, stilzwijgend genietend boven een beker warme anijsmelk, ieder met zijn eigen gedachten. De stilte tussen ons was zo vertrouwd, die zal ik missen. Maar ook onze vele geanimeerde gesprekken. Vorige week nog spraken we samen over de bijen, over hoe de hele wereld om ons heen bruist van leven en nu is hij er niet meer. Ik kan niet stoppen met huilen.
Achter mij klinkt een enorm kabaal. De kreupele meester Clusius is mij zo snel mogelijk gevolgd met een beker dampende thee, die hij nu van schrik uit zijn handen heeft laten vallen. De tinnen beker rolt met veel kabaal over de houten planken. Het hete kruidenmengsel verspreidt een zoete geur in de kamer. Ik kan niet ophouden met huilen, terwijl ik Dirks koude vingers in mijn trillende handen vasthoud. Waarom heb ik toch met al mijn kennis geen medicijn om hem uit de dood te doen terugkeren?
Meester Clusius komt naast mij staan, zwaar leunend op zijn stok. Hij legt zijn vrije hand op mijn schouder. Zo verblijven wij een tijdje samen naast Dirk en nemen zonder een woord te zeggen afscheid van onze trouwe tuinman.
Mijn snikken komen tot bedaren. Meester Clusius verlaat het huisje. Waarschijnlijk gaat hij de chirurgijns halen, die Dirks lichaam mee zullen nemen voor autopsie. Ik moet er niet aan denken dat ze ook hem zullen opensnijden op de draaibare tafel in het midden van een overvol anatomietheater. Dit keer zou ik het niet kunnen verdragen om ernaar te kijken. De gedachte alleen al dat ze hem naar die kille plek mee zullen nemen is te akelig. Ik moet maken dat ik wegkom. Voordat ik opsta, druk ik nog een vluchtige kus op zijn hand en haast mij naar de deur. Daar draai ik me nog één keer om en spreek hardop, alsof hij me nog kan horen: “Dank je wel Dirk, dat je mijn vriend wilde zijn.” Dan vlucht ik weg, de tuin door, de poort uit.
Ik zwerf door de straten. Het is druk in de stad, maar alles gaat aan mij voorbij. De mensen, de ratelende karren van kooplieden, het geschreeuw van spelende kinderen. Straat na straat sla ik in, maar nergens vind ik rust. Ten einde raad glip ik de kleine kapel van het Anna Aalmoeshuis in. Daar zit ik meer dan een uur, maar bidden kan ik niet. Afwezig staar ik naar de gebrandschilderde ramen. Deze kapel is een van de weinige die de beeldenstorm heeft overleefd. Er is een tijd geweest dat de mensen zo kwaad waren op de Spaanse katholieke overheersers en op de overdadig rijke geestelijken dat het volk de kerken bestormde en alle beelden vernielden. Toen ik er voor het eerst iets over hoorde, kon ik weinig begrip opbrengen over zoveel vernielzucht. Nu krijg ik zelf de neiging om iets kapot te willen maken. Zo boos ben ik op God dat Hij die goede Dirk heeft laten sterven. Onrustig zit ik te schuiven in de kerkbank, overmand door een machteloze woede. Waarom was ik er niet voor Dirk, die zoveel voor mij gedaan heeft?!
Opeens benauwt de ruimte in de kleine kapel mij. De muren lijken op me af te komen. Ik moet naar buiten en vlug. Maar waar kan ik naartoe? Ik wil niet weer een uur door de stad zwerven en aan het huis op de Apothekersdijk moet ik al helemaal niet denken vanwege dokter Spina die daar ook rondloopt. Eigenlijk is er maar één plek waar ik wil zijn en dat is de tuin. Dirks lichaam is daar vast allang weggehaald. Ik besluit het erop te wagen.
Haastig loop ik de straten door, in een rechte lijn terug naar de hortus. Langs Elseviers uitgeverij en door de poort. Bijna schuchter zet ik weer mijn eerste stappen in de tuin. Maar na een paar passen heradem ik. Een kleurrijke bloemenzee omringt mij. De geur van lavendel en rozen dringt in mijn neus. Wat heeft Dirk dit alles mooi aangelegd! Hij laat een prachtige erfenis achter, die ik alle eer zal aandoen door het goed te onderhouden. Ik zal al zijn lessen in mijn hart bewaren en natuurlijk voor de bijenkorven zorgen. Die belofte doe ik hem diep van binnen, in stilte. Een onzegbare vrede daalt over mij neer. Dan zie ik een bij zoemend van bloem tot bloem vliegen, van kaasjeskruid via duizendschoon tot de wilde cichorei. Ik kijk om mij heen en schiet er gewoon van in de lach: de natuur leeft en is één grote apotheek. Het kan de doden niet terughalen, maar deze planten kunnen zoveel zieken genezen! Daar zal ik mijn leven nu nog bewuster aan wijden, ter nagedachtenis aan Dirk.
De eerste waar ik aan denk is meester Clusius. Als hij werkelijk verzwakt is door de griep, dan moet ik snel een mengsel van de gezegende distel voor hem gaan halen, voor het te laat is. Dirk heb ik er niet mee kunnen redden, maar als meester Clusius strakjes thuiskomt van de autopsie, dan kan ik hier terug zijn en de versterkende thee klaar hebben staan.
Ze zullen wel weer niets als doodsoorzaak kunnen vinden, denk ik teleurgesteld wanneer ik op weg naar de apotheek van dokter Spina rakelings langs het amfitheater loop. Er ontstaat kippenvel over mijn hele lijf bij de gedachte dat scherpe messen daarbinnen in het lichaam van mijn lieve Dirk snijden om het te ontleden. Maar waarschijnlijk ook dit maal zonder resultaat. De mysterieuze ziekte die zwakke mensen velt, heeft zich nog niet laten ontdekken. Het is een gemene sluipende moordenaar.
8.
De apotheek ligt er verlaten bij. Dokter Spina is nergens te bekennen. Ik schud een flinke hoeveelheid gedroogde blaadjes van de pas vervaardigde gezegende distel vanuit de glazen stolp in een zakje. Zo, daar kan meester Clusius makkelijk een aantal dagen mee doen. Oh wacht, ik zal meteen zorgen dat ik nog een zakje bij me heb, voor als ik de komende dagen onverwacht een andere herstellende zieke tegenkom.
Als ik met de beide zakjes in mijn schort wil vertrekken, merk ik dat ik best wel honger heb. De hele dag was ik zo aangeslagen door mijn verdriet dat ik vergeten ben wat te eten. Maar een bord grutten maken, dat kost mij nu teveel tijd. Ik wil zo snel mogelijk terug naar meester Clusius. Hij moet meteen met het medicijn beginnen. Hoe eerder hoe beter. Misschien kan ik wat wortels uit onze moestuin achter het huis halen en die onderweg opeten.
Ik duw de grendel van de achterdeur en stap de moestuin in. Hier heeft dokter Spina naast onze moestuin met allerlei groenten voor ons avondeten ook zijn artsenijhof waarin hij verschillende medicinale kruiden kweekt. Wat ben ik aan deze kant van het huis lang niet geweest. Voordat ik op de hortus ging werken, verzorgde ik hier alle dagen de planten en de kruiden. Ik wiedde het onkruid en bemestte de aarde. De laatste tijd voert dokter Spina deze taken zelf uit.
Daar in het midden van de moestuin is het bed voor de wortels. Er staat nog voldoende loof, dus ik loop ernaartoe, kniel neer en zoek drie lekkere dikke wortels uit. Ze zijn mooi paarszwart van kleur. Als ik me opricht en naar de openstaande achterdeur wil teruglopen, laat ik de wortels van schrik alle drie uit mijn handen vallen. Daar, in een hoek van de tuin, dicht tegen de muur van het huis aan, zie ik een rijtje tulpen staan.
Tulpen!
Ze zijn uitgebloeid, maar aan hun stengels en zaaddozen herken ik ze meteen. Ik hap naar lucht. Hoe bestaat het! Ik dacht dat alleen meester Clusius tulpen had hier in Leiden. Hoe komen die tulpen hier??
Tijdens de paar passen van het wortelbed naar het tulpenrandje, begrijp ik direct dat het niet anders kan dan dat mijn dokter Spina de dief is geweest die in de hortus de tulpen heeft gestolen! Hoe komt hij er anders aan?! Vol ongeloof kniel ik bij de kostbare bloembollen neer. Mijn hoofd draait op volle toeren. Gedachten buitelen over elkaar heen.
Het klopt dat ik de apotheker niet gezien heb tijdens de begrafenis van Willem en ook niet bij de terechtstelling van Aagje, maar het was bij die gelegenheden zo druk dat ik niet eens naar hem gezocht heb. Opeens herinner ik me weer het goede humeur van dokter Spina toen ik die avond thuiskwam en nu begrijp ik ook waarom.
Snel, ik moet naar meester Clusius, die moet de diender maar op dokter Spina afsturen. De tulpen zijn tenslotte van hem. Dokter Spina zal opgepakt worden en vermoedelijk in het Gravenstein gevangen gezet worden. Deze diefstal is een grove misdaad.
Als ik wil opstaan, zie ik opeens een schaduw in de deuropening. Het is dokter Spina en hij begrijpt dat ik hem heb ontdekt. Ik probeer nog te rennen, weg van de deur en de apotheker, maar er is geen uitgang, de hele tuin is ommuurd. In een paar tellen heeft hij me te pakken en sleurt mij, half aan mijn haren, de apotheek binnen. De deur valt in het slot. Hoe ik ook tegenspartel, het lukt dokter Spina mij in zijn greep te houden en de sleutel om te draaien. De sleutelbos verdwijnt in de jaszak van zijn cape.
Ik gil en krijs. “Vuile dief! Die bollen zijn van meester Clusius.”
Dokter Spina slaat mij in mijn gezicht en rammelt me stevig door elkaar. Als ik van schrik mijn mond houd, zet hij mij hardhandig op een kruk. Zodra hij me loslaat, ren ik naar de voordeur. Achter mij klinkt een vals lachje: “De beide deuren zijn vergrendeld, je kunt geen kant op.” Zelfvoldaan tikt hij op zijn jaszak met de sleutelbos.
Vol verbijstering kijk ik naar de apotheker. Het is altijd al een rare man geweest, nukkig en vol met kuren, maar ik heb er nooit aan gedacht dat hij werkelijk in staat was mij kwaad te doen.
“Hoelang ben je van plan om mij hier gevangen te houden?”
Er is een vreemde glinstering in zijn ogen. Een beetje spuug plakt aan zijn mond. “Zolang als dat nodig is,” grijnst hij onheilspellend. Dan krijgen zijn ogen een starende blik en hij tuurt in de verte, alsof hij daar een groots visioen ziet. Ondertussen praat de apotheker tegen mij.
“Tulpen zijn zulke bijzondere bloemen, dat begreep ik meteen toen ik ze voor de allereerste keer zag. Ze zijn mooi en gracieus, weergaloze parels die het hart doen ontvlammen. Tulpen zullen de wereld veroveren. Iedereen die ze ziet zal er een willen hebben. Van de bollen in de tuin ga ik zaad maken, heel veel zaad, en daarvan ga ik nieuwe tulpenbollen kweken. Ik zal ze voor grof geld verkopen. Ze zullen mij rijk maken. Ik zal de geschiedenis ingaan als de ontdekker van de tulpenbol.”
Zijn woorden maken mij razend. “Die bollen zijn van meester Clusius. Hem komt alle eer toe!”
Dat doet mij eraan herinneren dat ik nog bij de kreupele hortusdirecteur langs wilde gaan om hem een zakje beschermende medicijnen te geven. “Ik moet dringend naar meester Clusius, laat mij gaan,” smeek ik, terwijl ik van mijn kruk afglijd en richting de voordeur loop.
“Jij gaat voorlopig nergens meer naar toe,” antwoordt dokter Spina dreigend. “Straks verraad je de hele boel.”
Wanhopig kijk ik in het rond, maar ik weet dat er geen uitweg is. Alle apotheken zijn altijd hermetisch afgesloten. Er zijn geen ramen en de paar hoogstnoodzakelijke deuren zijn goed met dikke sloten vergrendeld, zodat inbrekers geen kans hebben om binnen te komen en onze kostbare medicijnen te stelen. Maar het betekent ook dat ik er nu niet uit kan zolang dokter Spina de sleutel heeft. Om hulp roepen heeft geen zin, we zijn hier op de kade aan alle kanten omringd door pakhuizen.
“Gaat u dan alstublieft naar meester Clusius en geef hem dit zakje met gezegende distel. Hij is ziek geweest, zijn gestel is verzwakt en als we niet snel zijn wordt ook hij geveld door de onbekende dodelijke ziekte die momenteel rondwaart.” Ik diep een zakje kruiden op uit de zak van mijn schort.
Dokter Spina schiet in de lach. Het is niet dat hij mijn bezorgdheid weglacht, het is een heel ander soort lachen, spottend en met een onheilspellende ondertoon. Dan zegt hij iets verschrikkelijks.
“Meester Clusius zal de volgende zijn.”
Ik kan mijn oren niet geloven. Koude rillingen lopen over mijn rug. Wat zegt dokter Spina nu? “Maar… Maar…,” kan ik alleen nog maar stotterend uitbrengen. “Wat bedoelt u, dokter Spina?”
Het is net alsof de apotheker schrikt van mijn vraag en terugkeert in deze wereld. Hij schudt driftig met zijn hoofd alsof er water in zijn oren zit dat hij er uit wil schudden. “Als hij niet snel jouw medicijn krijgt, bedoel ik…”
Opeens heeft dokter Spina haast. Hij grijpt een zakje met gezegende distel uit mijn handen en beent met grote stappen naar de voordeur. Fijn dat hij voor meester Clusius gaat zorgen!
Terwijl de apotheker met de sleutel het slot opent, bijt hij mij nog wel toe: “Aan de slag jij! Er liggen zaden op de werkbank, zorg dat je er voor vanavond medicijnen van gemaakt hebt.”
Dan is hij weg. Ik hoor hoe hij de deur aan de buitenkant vergrendeld. Opgesloten in het huis waar ik woon. Hoe moet dat nu?
9.
Het eerste uur ben ik niet echt ongerust. Dokter Spina kan mij nooit heel lang verborgen houden, hooguit een paar dagen. Ik zal rustig aan het werk gaan en afwachten totdat iemand mij komt zoeken. Een week, hooguit twee. Dan zal bekend worden dat dokter Spina de bollendief is en moet hij boeten voor zijn daad.
Wat zal er dan met mij gebeuren als de apotheker voor langere tijd de gevangenis ingaat? Ach, ik maak me er maar geen zorgen om. Er zijn genoeg mensen hier in Leiden die weten dat ik veel van planten en kruiden afweet… Ik vind altijd wel weer een plekje, misschien wel bij een aardigere werkgever dan dokter Spina was.
Op de werkbank liggen zaadjes. Ik herken ze meteen als de zaden van de herfsttijlloos. Dat is zo bijzonder van planten. Op de hortus zijn meer dan duizend verschillende soorten planten en ze hebben allemaal andere zaden! De herfsttijlloos is een soort crocus, maar dan langer en slanker, en zij bloeit niet in het voorjaar zoals alle andere crocussen doen, maar in de herfst, zoals haar naam al zegt. In het voorjaar zijn haar zaden pas rijp. Alles aan deze plant is uiterst giftig, maar met de juiste dosering kan ze goed helpen tegen jicht. Jicht is zo’n pijnlijke ziekte, dat het fijn is om er iets tegen te kunnen doen. Al is het een behoorlijk zenuwslopend werkje, want te weinig middel werkt niet en slechts 50 milligram is al genoeg om een volwassene te doden. Daarom zit de dosering altijd op het randje van vergiftiging. Maar ik weet wat ik doe en meneer Lottenberg, de enige patiënt van dokter Spina die last heeft van jicht, vaart zeer wel bij mijn behandeling.
Toch is het gek dat dokter Spina nu van mij vraagt deze zaden te verwerken tot medicijn. Ik kan me nog goed herinneren dat ik vorig jaar genoeg herfsttijlloos heb gemaakt om meneer Lottenberg drie jaar lang van medicijnen te kunnen voorzien.
Verwonderd loop ik naar de plank met vergiften. Daar tussen het houten vaatje met zwarte nachtschade en een porseleinen potje met het gevaarlijke valkruid zou een sierlijk gevormd glazen flesje met herfsttijlloos moeten staan. Maar ik zie het niet.
Dat is vreemd, het zou toch echt op deze plank te vinden moeten zijn. Andere vergiften staan er wel, zoals het lelietje der dalen en de stinkende gouwe. Ik verschuif wat siropen en poeders, zalven en extracten. Dan opeens zie ik het flesje in de verste hoek. Zie je, het is gewoon achterop geraakt omdat we het de laatste tijd amper meer gebruikt hebben.
Als het tevoorschijn komt van achter de vijzels en de stampers, schrik ik me rot. Het flesje is tot op de bodem leeg. Daarom wou de apotheker dat ik het vandaag aanvulde.
Maar hoe komt het zo leeg? Waar is de voorraad van drie jaar gebleven? Dit medicijn is ongelooflijk giftig en alleen bruikbaar bij jicht. Zou de apotheker het flesje per ongeluk een keer hebben laten vallen? Maar dan zou het breekbare glas toch stukgegaan zijn…
Het is alsof mijn hersenen nog niet willen beseffen wat mijn ogen zien. Een gruwelijke waarheid dringt langzaam tot mij door. Dokter Spina heeft niet alleen een paar tulpenbollen gestolen… ik denk dat hij vandaag ook mijn allerliefste Dirk vermoord heeft!
Het lege flesje valt uit mijn handen in gruzelementen op de houten vloer. Ik moet me aan de kast vasthouden om zelf niet ook onderuit te gaan.
Voordat ik goed en wel heb kunnen nadenken klinkt er opeens gestommel aan de deur. Dokter Spina is teruggekomen en staat met de sleutel buiten te morrelen in het slot. Hij is zo snel terug dat hij nooit helemaal naar de hortus op en neer kan zijn geweest. Misschien is hij iets vergeten?
Ik merk dat ik bang ben. Toch verman ik me en ga naast de ingang staan met mijn rug tegen de muur aangedrukt om mij zo smal en onzichtbaar mogelijk te maken. Waar ik zo snel de tegenwoordigheid van geest vandaan haal, weet ik niet, maar ik moet proberen te ontsnappen en de voordeur is de enige uitweg.
Zodra de apotheker de deur opendoet, probeer ik langs hem heen naar buiten te vluchten, maar hij is er op berekend en grijpt mij stevig beet. Voordat ik het weet zit de deur alweer op slot.
Ik begin te gillen en vlieg hem aan. “Moordenaar! Jij hebt Dirk vermoord! Mijn lieve Dirk, hoe kon je?!”
Dokter Spina haalt zijn schouders op, alsof het hem niets kan schelen. “Clusi en Cluti moeten uit de weg geruimd worden, anders gaan zij met de eer strijken en nu zal de hele wereld mij kennen als de eerste tulpenkweker van heel Europa.”
Met mijn scherpe nagels krab ik de apotheker in z’n gezicht. “Moordenaar!” Er druppelt bloed uit zijn wang. En nog grinnikt hij, die vuilak!
“Kom je daar nu pas achter, kleintje?”, zegt hij smalend. “Dan ben je toch niet zo slim als je zelf denkt. Ik dacht dat jij bij meneer Swaneveld al vermoedens had.”
Het duizelt voor mijn ogen. Meneer Swaneveld… Het donkere kruidenmengsel… Heeft dokter Spina hem ook vermoord?
“Wat heeft meneer Swaneveld met de tulpenbollen te maken?”
De apotheker schudt zijn hoofd over zoveel onbegrip, maar ik begrijp het echt niet. Waar ik de moed vandaan haal weet ik niet, maar met een ongekende kracht grijp ik dokter Spina bij zijn revers en kijk hem recht in zijn ogen. “Nou, waarom heb je meneer Swaneveld vermoord?”
Met een achteloos gebaar van zijn rechterhand duwt de apotheker mij van zich af. “Ik moest toch oefenen, sufferd. Bij meneer Swaneveld gebruikte ik zwarte nachtschade, maar ze zagen meteen dat het moord was. Dus toen ben ik overgegaan op de herfsttijlloos en dat werkte prima. De heer van Houten en Willem…”
Ik luister niet meer. Ik kan het niet aanhoren. Willem, is Willem ook vermoord? Onze held, die door iedereen zo geliefd was. Dat ik dat niet heb gemerkt. Ik had het moeten zien, na moeten denken, vermoedens moeten hebben. Een onbekende ziekte: hoe kon ik dat überhaupt ooit denken? Zoiets bestaat toch niet!!
Ik zak in elkaar op de grond, precies op de plek waar ik sta en begin geluidloos te huilen. Dokter Spina loopt naar de trap. “Ik ga naar boven, eten en slapen. Jij krijgt niks voordat je die zaden hebt bewerkt,” zegt hij met een dreigende vinger naar de werkbank wijzend. Het ongebruikte zakje met gezegende distel gooit hij ernaast. Meester Clusius is in groot gevaar, realiseer ik mij.
10.
Urenlang zit ik op de kale houten vloer en wieg mezelf heen en weer, mijn armen stevig om mijn benen heengeslagen. Ik heb geen honger, maar dat zal niet eeuwig zo blijven. Wat moet ik doen?
Ontsnappen is onmogelijk. Dokter Spina is vele malen sterker dan ik. Hij zal me dwingen de zaden van de herfsttijlloos te bewerken, maar ik weet wat hij er dan mee zal doen. Zodra het medicijn voor jicht klaar is, rent hij naar meester Clusius om hem te doden. Dat zal een fluitje van een cent zijn. Hij geeft de oude geleerde gewoon een zakje sterk geurende kruiden met daarin een dosis van het dodelijke zaad. Meester Clusius zal het nietsvermoedend opdrinken. Zeker als hij denkt dat het van mij komt. Ik moet er niet aan denken. Dan heb ik meester Clusius vermoord!
Kan ik niet naar boven gaan als dokter Spina slaapt en proberen de sleutelbos te stelen? Hetzelfde moment waarop ik dit plan bedenk, weet ik dat het onzin is. De apotheker slaapt heel licht. Hij zal mij morgen vast ook niet naar de begrafenis van Dirk laten gaan. Net als ik de wanhoop voel opkomen, valt mij iets verschrikkelijks te binnen: Wat zal hem ervan weerhouden om mij ook te vermoorden??? Ik weet teveel, dat is duidelijk. En hij kan mij niet voor eeuwig gevangen houden, dat begrijpt hij ook. Er rest hem geen andere mogelijkheid dan mij ook uit de weg te ruimen, zie ik opeens heel helder in.
Het zweet breekt me uit. Ik sta op en begin te ijsberen. Heen en weer door de apotheek. Mijn gedachten malen in rondjes. Eerst smeed ik verschillende plannen om dokter Spina te vermoorden. Die man is gek, daar is geen kruid tegen gewassen. Als dit alles uitkomt, zal hij op het hakblok eindigen, net als Aagje de dienstmeid. Op een bepaalde manier is dokter Spina eveneens verantwoordelijk voor haar dood. Ik moet hem tegenhouden, voordat hij meester Clusius vermoord, of mij…
Aan de andere kant, als ik de apotheker vermoord, dan heb ik een dode op mijn geweten, hoe slecht die man ook is. Dat kan niet. Ik heb bij Mimille het kruidenvrouwtje gezworen dat ik haar lessen alleen ten goede zou gebruiken om mensen te helpen en te genezen, anders wilde ze niets van haar kennis met mij delen. Die eed kan ik niet breken. Ik zou in mijn eigen ogen niets meer waard zijn. Bovendien, dokter Spina is niet gek, hij zou het meteen doorhebben.
De hele nacht loop ik paniekerig rond, het klamme zweet staat in mijn handen. Ik vind geen rust en kan niet slapen. Mijn hersenen maken overuren. Of ik doe wat dokter Spina zegt en dan sterft meester Clusius, of ik doe het niet en dan ga ik zelf dood. Misschien zal de apotheker mij met geweld een dodelijk medicijn toedienen of wellicht hongert hij mij uit. Één ding is zeker, hij zal mijn leven niet sparen.
Aan de andere kant: als ik meewerk en de zaden van de herfsttijlloos bewerk, dan ben ik een medeplichtige, al laat hij mij dan misschien in leven, wie weet? Alleen wil ik in dat geval zelf niet meer leven, want dan heb ik de dood van meester Clusius op mijn geweten. Ik kom er niet uit en wordt steeds wanhopiger.
Het ergste is nog dat dokter Spina al die moorden heeft kunnen plegen doordat ik hem van kruiden voorzie. Die gedachte knaagt steeds harder aan mijn binnenste. Ooit heb ik een dure eed afgelegd en op het graf van mijn ouders gezworen om het goede te doen, maar met mijn kennis is nu weerzinwekkend kwaad geschied. Daar kan ik niet tegen. Die wetenschap drijft mij tot waanzin. Er is maar één uitweg: ik moet proberen hier te ontsnappen.
Hoor ik daarboven gestommel? Dan is dokter Spina wakker. Snel, verzin een list! Als ik zo groot en sterk was geweest als Dirk, dan zou ik hem kunnen vastbinden. Maar in een gevecht is de apotheker altijd sterker. Bovendien draagt hij een mes op zak.
Zijn zware voetstappen verklappen dat hij al de trap afloopt. Voor hij beneden is, gris ik een zware stamper uit een vijzel en verstop me naast de deur. Zodra ik beweging zie, haal ik uit met de stamper. In een reflex duikt dokter Spina weg. Het zware stenen ding schampt slechts langs zijn voorhoofd. “Jij kleine feeks!”, roept hij uit en probeert me beet te grijpen, maar ik kan net op tijd wegschieten.
Ik ren voor mijn leven. Daar op de vloer voor de plank met vergiften liggen nog altijd de scherven van het gebroken flesje. Vlug laat ik mij op de grond vallen, pak ik een vlijmscherp stukje glas, draai me razendsnel om en haal uit. De apotheker, die mij hijgend en grommend had ingehaald, deinst achteruit en grijpt naar zijn gezicht. Er loopt een diepe snee over zijn neus en wang. Er zit bloed aan zijn vingers.
Dokter Spina denkt één tel na en sprint dan naar de deur. Voordat ik ben opgestaan en achter hem aan kan rennen, heeft hij de voordeur al van het slot en is hij naar buiten geglipt. Ik bons op de deur en rammel aan het handvat. Er zit nog wat beweging in de deur, voel ik. Het lijkt erop alsof de apotheker hem nog niet op slot heeft gedraaid. Snel duw ik de glasscherf tussen de kier, zodat de deur niet meer in het slot kan vallen en ik duw uit alle macht. Dit is mijn laatste kans om de zware voordeur open te krijgen en langs dokter Spina naar buiten te vluchten. Maar dan voel ik dat de uitgang met een dwarsbalk wordt vergrendeld en is alle kans op ontsnapping verkeken. Die balk blokkeert de buitendeur volledig en kan alleen van buitenaf weggehaald worden. “Met jou reken ik vanavond wel af, rotmeid,” komt de stem van dokter Spina dof tot mij. “Dit zul je berouwen.”
Nog lang nadat de apotheker is vertrokken bons ik op de deur. Is er daarbuiten nu niemand die mij kan bevrijden?! Ze hoeven alleen maar de grendel weg te schuiven.
“Help! Help!!”
Ik roep totdat ik schor ben. De hele ochtend zin ik op een plan om meester Spina te overmeesteren, maar het zal niet gaan. Wanneer hij vanavond terugkomt verwacht hij een aanval. Ik ben gewoon niet sterk genoeg om hem te verslaan.
Opeens weet ik één ding zeker: ik zal morgen niet meer leven. Vanavond gaat hij mij vermoorden. Er is niets meer wat hem nog weerhoudt.
Mijn hele lijf wordt ijskoud bij die gedachte. Als bevroren sta ik midden in de apotheek. Mijn gevoelens lijken verdoofd. Eigenlijk is er maar één echte uitweg. Zodra ik die gedachte toelaat, komt er een diepe rust over mij heen. Het is namelijk niet de dood die ik vrees, maar het idee dat de apotheker mij lang zal laten lijden. De dood zelf lijkt mij op dit moment een hele goede oplossing. Mijn lieve vriend Dirk is hier niet meer. Waarschijnlijk wordt hij op dit moment begraven. Misschien zullen wij na de dood wel verenigd worden. Ik zou niets liever willen. En als ik doodga, dan blijft meester Clusius waarschijnlijk leven. Ja, ik weet het zeker, het is de enige manier.
Er daalt een diepe rust over mij heen. Ik ben helemaal niet zenuwachtig of gestresst. Mijn hoofd werkt helderder dan ooit nu ik dit besluit genomen heb. Het lijkt me eerlijk gezegd een bevrijding.
Over de manier waarop ik het ga doen hoef ik niet lang na te denken. Ik loop naar de plank met vergiften en stel in een tinnen beker een dodelijk mengsel samen. Voeg wat dunbier toe en gedroogde muntblaadjes voor de smaak. Even roeren en het brouwsel is klaar. Had ik ergens verwacht dat ik bang zou zijn of er tegenop zou zien? Geen van die gevoelens bemerk ik in mijn binnenste.
Voorzichtig neem ik de tinnen beker in mijn beide handen en steek hem plechtig in de lucht. “Moge God mij vergeven.” Dan drink ik de beker in een paar grote teugen leeg.
Eerst voel ik niet zo veel, maar dan opeens begint er een hevige kramp in mijn maag op te spelen. Even nog denk ik dat het komt omdat ik zo lang niet gegeten heb. Maar de kramp wordt erger en erger. Na een minuut klap ik dubbel van de pijn. Wat heb ik gedaan? Ik wist niet dat het zoveel pijn zou gaan doen.
Met iedere ademhaling vermeerderen de krampen vermeerderen in mijn binnenste zich en breiden zich al gauw uit door mijn hele lichaam. Binnen de kortste keren kan ik niet meer op mijn benen blijven staan en zak op de grond neer.
Een verschrikkelijke pijn komt over mij. Ik lig te kronkelen op de grond en kan amper nog ademhalen. Er is alleen die allesoverheersende pijn. Laat dit ophouden, smeek ik, maar de krampen zetten zich in alle hevigheid voort. Hoe ik ook op mijn maag duw, het helpt niet. Steeds als ik denk dat ik niet nog meer pijn kan verdragen, wordt het erger… en nog erger.
Het is niet om uit te houden. Ik moet proberen de drank weer uit te spugen. Dit is niet te verdragen. Ik wist niet dat iemand zo van pijn kon creperen. Ik kan nergens meer aan denken, alleen nog maar aan pijn, pijn, pijn… dan wordt alles zwart voor mijn ogen. Ik verwelkom de dood met open armen.
11.
Als ik weer bijkom, doet mijn maag nog zeer, maar niet meer zo erg als op aarde. Dan hoor ik de stem van meester Clusius. Een diepe wanhoop stijgt in mij op: wat doet meester Clusius in de hemel? Alles is voor niets geweest!
“Flora!” roept de stem van meester Clusius opnieuw.
Met moeite doe ik mijn ogen open en zie dat ik nog in de apotheek ben. Onder mij voel ik de harde houten planken. Dit is de hemel niet. Maar dat is wel meester Clusius en hij praat tegen mij. Wat zegt hij? Dan komt de duisternis alsnog over mij.
Wanneer ik voor de tweede keer wakker word, heeft meester Clusius mij iets rechterop getrokken. Ik zit geleund tegen de wand. Hij giet een drankje bij mij naar binnen. Het is een raar goedje, maar het smaakt niet vies: naar anijs.
“Arm kind, wat heb je veel doorstaan.” Zijn ogen staan vol medeleven. Ik ben nog niet in staat om een woord uit te brengen. “Het is maar goed dat je een beetje gespuugd had,” gaat de geleerde voort, “daardoor wist ik wat jij had ingenomen en kon ik een tegenmiddel samenstellen. Wat een geluk dat deze apotheek alles heeft en dat ik juist op tijd kwam!”
Zijn oude gezicht ziet er moe uit, maar zijn mond glimlacht toch. In een oogwenk realiseer ik me dat meester Clusius mij het leven heeft gered.
Dat uitgerekend hij me gevonden heeft! Van iedereen in deze stad is de geleerde de enige die wist hoe hij me weer kon ontgiftigen. Maar dan moet hij wel precies op tijd geweest zijn en direct hebben gehandeld. Slechts een kleine hoofdknik krijgt hij ten dank, meer kan ik me nog niet verroeren. Alle spieren door mijn hele lijf lijken nog verkrampt.
“Uit Dirks autopsie is gisteren niets gekomen. Maar toen jij vandaag niet op zijn begrafenis was, ben ik meteen doorgelopen vanuit de Pieterskerk hiernaartoe. Jij en Dirk waren tenslotte de beste vrienden dus ik wist dat er iets was.”
Ik kijk naar de wandelstok die achter in de hoek staat. Die tocht moet voor de kreupele meester Clusius een zware opgave zijn geweest. Het ontroert me dat de professor zo bezorgd om mij geweest is dat hij zo’n eind gelopen heeft om mij op te zoeken. De tranen springen in mijn ogen als ik de oude man aankijk.
Wanneer hij mijn verdriet ziet, laat hij zich moeizaam naast mij op de grond zakken en pakt mijn hand vast als hij fluistert: “Lieve Flora, jij weet toch als geen ander dat het leven geeft en neemt. Ik weet dat Dirk je vriend was, maar trek jij het je zo aan dat je zonder hem verder moet? Je hebt mij toch nog en dokter Spina”.
Er gaat een rilling door mij heen. Al mijn ledematen verstijven. Meester Clusius weet nog van niets!
Ik probeer te praten, een woord te vormen. “Moord,” mompel ik.
De ogen van meester Clusius worden groot van verbazing. “Wil je zeggen dat de apotheker dit hooggiftige mengsel heeft samengesteld? Ik wist niet dat hij zulke vernuftige brouwsels kon maken.”
Mijn hoofd schudt heftig van nee. Meester Clusius begrijpt het niet. Hij denkt dat dokter Spina mij met dit gif wilde vermoorden. Dan, voordat ik het hem duidelijk heb kunnen maken, zwaait de voordeur open en stapt dokter Spina naar binnen. Als hij de situatie overziet, komt er een grote grijns op zijn gezicht. Met een theatraal gebaar doet hij de deur achter zich op slot en stapt naar voren. “Twee vliegen in één klap,” zegt hij smalend.
Meester Clusius is een man van beschaving. Hij staat met moeite op, buigt zijn hoofd en groet zijn collega. Artsen en apothekers delen hetzelfde gilde en meester Clusius heeft naast rechten en plantkunde ook nog medicijnen gestudeerd. “Mijn waarde collega dokter Spina…”
De geleerde professor zit nog midden in zijn begroeting als de apotheker de aanval opent. Met twee grote passen is hij bij meester Clusius, vouwt zonder verdere omhaal zijn beide sterke handen om diens keel en knijpt. De ogen van meester Clusius worden groot. Hij kan geen woord meer uitbrengen. Ook ik heb mijn vermogen tot spraak nog niet helemaal terug, maar ik probeer mijn lijf te bewegen en dat lukt gelukkig.
Voorzichtig hijs ik mezelf op aan een kast. Dan sta ik oog in oog met de plank van de vergiften. Daarmee smijten heeft echter helemaal geen zin. Alleen als je ze inneemt zijn ze dodelijk. Voor mijn neus staat een loodzware stenen vijzel. Ik kan hem amper optillen, maar ik moet iets proberen. Al mijn krachten bundelend geef ik de vijzel een zwieper. Het ding zeilt naar beneden. In zijn val raakt het nog net de achilleshiel van de apotheker. Die laat de oude professor van schrik los. Gelukkig, meester Clusius kan weer ademhalen.
Er ontstaat een gevecht. Een grote stevige kerel tegen een kleine kreupele oude heer. Dokter Spina zwaait met zijn armen. Hij heeft zijn mes getrokken. Het lemmet blinkt in zijn hand. Meester Clusius duikt steeds weg, maar wordt langzaam achteruitlopend in een hoek gedreven. Ik moet iets verzinnen en vlug!
Uit alle macht sleep ik mezelf naar de fles met nieskruid. Uiterst behoedzaam haal ik de stop eraf. Nu moet ik zorgen dat ik niet teveel tril, want dan krijg ik het spul zelf in mijn neus. Dat stilhouden is moeilijk, want ik beef over mijn hele lijf, maar het moet.
Voetje voor voetje schuifel ik langs de muur in de richting van de twee mannen. De apotheker heeft al zijn aandacht bij meester Clusius. Die staat inmiddels zo klem in de hoek dat hij geen kant meer op kan.
Gelukkig begint het tegengif steeds beter te werken. Ik kan mijn mond weer bewegen. “Hé Spina,” roep ik om de aandacht van de furieuze aanvaller af te leiden. Zodra dokter Spina zich omdraait, ben ik van plan het nieskruid in zijn gezicht gooien. Hij zal dan niet alleen vreselijk gaan niezen, als het in zijn ogen komt, kan hij blind worden. Het is verschrikkelijk dat ik mijn kennis nu ten kwade moet aanwenden, maar er zit niets anders op. Meester Clusius’ laatste uur heeft geslagen en daarna zal die moordenaar mij aan het mes rijgen.
Als de apotheker niet meteen reageert, roep ik nog een keer plagend: “Spinaatje”. Ik weet dat hij daar niet tegen kan. Toch weigert hij zich om te draaien. Hij wendt zijn gezicht slechts half tot mij en voegt me toe: “straks ben jij aan de beu…”
Dan valt hij op de grond. Bewusteloos. In dat ene onbewaakte ogenblik dat ik de aanvaller afleidde, kon meester Clusius zijn wandelstok grijpen en uithalen. Waar hij de kracht vandaan haalde weet ik niet, maar het was voldoende. Een rake klap tegen de slaap van dokter Spina en de doorgedraaide apotheker ligt hier bewegingloos aan onze voeten.
Ik grijp meteen naar het mes en berg het op in mijn schort. Meester Clusius komt met een stuk touw aan. Snel en behendig bindt hij de armen van onze belager bij elkaar en na een tel nadenken ook zijn beide benen. “Daar moeten de dienders straks maar mee afrekenen, ons kan hij geen kwaad meer doen,” verzucht de oude geleerde. Dan zakt hij hijgend opnieuw naast mij op de grond tegen de muur.
We zitten eerst een tijdje uit te puffen en op adem te komen. Pas dan vertel ik alles wat er gebeurd is. Ik begin bij het begin. Meester Clusius luistert aandachtig zonder mij één keer te onderbreken. Alleen wanneer hij hoort dat zijn verdwenen tulpen hier in de tuin staan, lichten zijn ogen even op. We zijn alleen allebei te uitgeput om meteen te gaan kijken. Die bollen staan daar voorlopig goed.
Als ik vertel over meneer Swaneveld en die arme Aagje fluit meester Clusius tussen zijn tanden. Maar wanneer hij doorheeft dat ook Willem de held en onze lieve Dirk vermoord zijn, lopen de tranen langs zijn wangen. Stevig tegen elkaar aangeleund zoeken we troost bij elkaar: de wereldberoemde hooggeleerde oude heer en ik, een jong weesmeisje, maar de laatste tijd speelde dat standsverschil al steeds minder en ons verdriet verenigt ons nu meer dan ooit.
Een tijdje zitten we zo samen zwijgend op de grond, elk met onze eigen gedachten. Ik denk zelfs dat we allebei voor een moment in slaap zijn gevallen. Een luide bonk doet mij in ieder geval wakker schrikken. Dokter Spina is bij bewustzijn gekomen en ligt te krijsen en te tieren op de grond. Hij probeert zich los te wringen, maar gelukkig heeft de oude professor genoeg kracht gehad om een stevige knoop in de touwen te leggen.
Toch sta ik meteen op en help meester Clusius overeind. We willen hier allebei geen minuut langer meer blijven. Samen strompelen we richting de voordeur, maar die zit tot onze beider schrik nog op slot. Achter ons horen we een bulderend gelach. De sleutel zit nog in de cape van de apotheker. Mijn ogen kruisen die van meester Clusius. Hij knikt vastberaden.
Gezamenlijk stappen we op dokter Spina af. Die probeert zich op zijn buik te rollen en naar een van ons te bijten, maar hij kan niet veel meer uitrichten. Met vereende krachten ontfutselen we hem de sleutel, laten de vastgebonden man allerlei verwensingen roepend achter op de vloer en voor we het weten staan we opeens alsnog buiten.
Ik slaak een zucht van opluchting en leun tegen de oude professor aan. Hij steunt even hard op mij. Zijn wandelstok staat nog in de apotheek, maar we denken er niet aan om terug te keren. Doodmoe en tegelijkertijd dankbaar dat we nog leven, beginnen we stevig omarmd in de richting van de Stille Mare te lopen.
Gelukkig hoeven we niet ver. Meester Clusius is een beroemde geleerde. Iedereen in Leiden kent hem. Daarnaast zien we er gehavend uit: de cape van de professor is gescheurd, op mijn schort zit braaksel. De eerste mensen die we zien schieten ons te hulp. Dan gaat alles heel snel. Er wordt een rijtuig aangehouden dat ons bij de hortus afzet. Dokter Spina wordt opgepakt en berecht. Dagenlang draaien de persen van uitgeverij Elsevier op volle toeren om iedereen via pamfletten van het laatste nieuws op de hoogte te brengen. De hele stad heeft het wekenlang nergens anders over. Zelfs de hooggeleerde professoren Gomarius en Armenius staken hun eeuwige redetwist om zich aan allerlei berichten over de rovende en moordende apotheker te wijden.
Dokter Spina wordt geradbraakt en gevierendeeld. Het hakblok vond men voor hem een te humane dood.
12.
Ik heb nog een paar weken in het huisje van Dirk gewoond. Toen werd hij opgevolgd door een nieuwe tuinman en moest ik plaatsmaken. Het gaf niet. Ik wilde toch al weg. Meester Clusius keerde zich van de tuin af en zonder mijn vrienden voelde ik me niet meer thuis op de hortus.
Een maand lang ging ik iedere dag naar het graf van Dirk. Op zijn sterfdag had ik hem beloofd om zijn erfenis te behoeden en mijn leven te wijden aan het genezen van mensen. Maar ik kon het niet meer. Door mijn kennis waren teveel mensen gestorven. Dirk zelf ook. Ik moest hem mijn belofte teruggeven en ik kon het pas loslaten op het moment dat ik het idee had dat mijn overleden vriend het begreep. De wind ritselde betekenisvol en de bladeren van de pas geplante paardenkastanje waar hij onder lag vielen op mij en op het graf. Ik weet niet waarom, maar het voelde alsof Dirk mij zegende. Met tranen in mijn ogen heb ik mij omgekeerd en ben nooit meer teruggegaan.
Nog één keer liep ik naar de oude apotheek. Daar was ik sinds de aanval niet meer geweest. Het was eng om in dat verlaten spookhuis rond te lopen. Haastig haalde ik wat kleren van de zolder en alle eetbare groenten uit de tuin. Meester Clusius had zo te zien zijn tulpenbollen al laten weghalen. Het langst was ik bezig in de apotheek zelf. Daar verzamelde ik alle zaden van eetbare planten die nog te vinden waren. Met die verzameling keerde ik uiteindelijk terug naar het huisje van Mimille, dat een eindje buiten de stadspoorten gelegen was. Het had sinds haar dood leeg gestaan, omdat het schamel en vervallen was. Voor mij was het precies goed.
De zomer was nog niet voorbij. Er was nog tijd om een deel van het zaad te zaaien. Van meester Clusius had ik aardappelen gekregen, die je naar zijn zeggen kon opeten en die heel voedzaam bleken te zijn. Ieder jaar opnieuw pootte ik ze. Al met al kon ik mezelf prima redden in mijn eentje. Ik ben heel oud geworden en ik hield van het leven, de natuur, de planten en dieren. Maar medicijnen heb ik nooit meer gemaakt. Dat lukte niet meer. Daarvoor was er teveel gebeurd.
Ik dacht nog vaak aan Dirk. Vooral als ik een bij zag vliegen. Het deed mij goed om te horen dat zijn zoon een paar jaar na Dirks overlijden in zijn voetsporen trad als tuinman van de hortus. Meester Clusius, die een aantal jaren later stierf, heeft zich echter nooit meer met de tuin bemoeid.
De laatste jaren moet ik af en toe ook aan dokter Spina denken, want al was hij dan misschien krankzinnig, hij bleek toch niet helemaal gek. Bijna veertig jaar nadat meester Clusius voor het eerst in Europa een tulp in bloei had laten komen, werden die bollen een vermogen waard. Dat had die malle apotheker goed ingeschat. Overal in Europa heerste de tulpenmanie, het werd een enorme rage. Sommige mensen gaven een jaarsalaris uit aan één tulpenbol! De meeste mensen konden ze überhaupt niet betalen. Op het hoogtepunt van de gekte betaalde je meer dan 5000 gulden per bol, terwijl een beroemde geleerde als meester Clusius in die tijd 750 gulden per jaar verdiende en een gewone timmerman slechts 250. Het was onbegrijpelijk en het ging dan ook mis. Opeens stortte de tulpenmarkt in en vele handelaren gingen failliet.
Ik heb er niet aan meegedaan. Hooguit heb ik er met verwondering naar gekeken en geglimlacht. De tulpen kwamen oorspronkelijk uit Turkije, maar uiteindelijk is ons land er beroemd mee geworden. En dat is allemaal begonnen met één man en hem alleen komt alle eer toe: Carolus Clusius.
NAWOORD
Dirk de tuinman en Willem Cornelisz Duivenbode hebben echt bestaan. Ze zijn alleen niet vermoord gelukkig. Dat stukje van het verhaal heb ik verzonnen. Dokter Spina en het weesmeisje Flora hebben nooit geleefd. Toch is dit verhaal ten dele waar. De stad Leiden is werkelijk bezet geweest tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Daar zijn veel feiten over bekend. Het verhaal van de postduiven van Willem is daar één van.
De tulpen zijn werkelijk een rage geworden. Niet alleen toen, maar een eeuw later nogmaals. Sultan Ahmed III bijvoorbeeld was aan het begin van de achttiende eeuw helemaal in de ban van deze bloem. Hij importeerde miljoenen bollen en had wel een half miljoen tulpen in zijn tuin waar hij extravagante tulpenfeesten hield. Dat kostte het Ottomaanse rijk veel geld en zijn onderdanen kwamen in opstand.
Ook nu nog exporteren Nederlandse kwekers twee miljard tulpenbollen per jaar naar wel tachtig verschillende landen. De Keukenhof trekt jaarlijks vele bezoekers en de felgekleurde bollenvelden zijn ons nationale symbool.
De hortus van meester Clusius is nog altijd te zien in Leiden, waar het sinds kort in oude glorie is hersteld. De “typisch Hollandse aardappel” hebben we overigens eveneens aan deze geleerde te danken, die zich interesseerde voor de natuur in al zijn vormen en niet alleen in het nut van planten. Ziehier hoe nuttig dat uiteindelijk voor ons land geweest is.